Wie stil gestaan heeft bij het sterven van Jezus – wat wij ‘Goede Vrijdag’ noemen – zal beseffen dat Hij een onmenselijke strijd heeft gestreden. Het was voor Jezus een tijd van grote eenzaamheid. Het verraden worden door één van Zijn vrienden, de Discipelen die in slaap vielentijdens Zijn gebed, de vraag aan Zijn Vader of de beker aan Hem voorbij mocht gaan. Al Zijn gevoelens, de gebrokenheid en de zonde van de gehele mensheid die Hij moest accepteren. Het door God verlaten worden en uiteindelijk het sterven aan een kruis. En dat allemaal voor ons.
Inhoud
Inleiding
Paasmorgen
Naar het graf
Bij het graf
In het graf
Maria en de engelen
Maria en Jezus
Lezen: JOHANNES 20:1-18.
“Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens” 1 CORINTHIËRS 15:20-21.
Inleiding
Goede Vrijdag is een dag van vijandelijkheden tussen de menselijke en de Goddelijke natuur. Een dag van vlees en Geest. Van menselijke emoties en Goddelijk ingrijpen. Er werd een geestelijke strijd gestreden in Gethsémane. En er waren soldaten met zwaarden bewapend om Iemand gevangen te nemen, een menselijk verzet tegen de Allerhoogste. Het vlees – de natuurlijke mens – kwam in opstand. Goede Vrijdag is een dag van rumoer, lawaai, verraad, angst, vertwijfeling en wanhoop. En deze indrukwekkende dag eindigde in stilte… in doodse stilte. En het blijft stil … heel stil … drie dagen lang…
Paasmorgen
Hoe gaat het verhaal nu verder? Blijft het stil? Laat God nu niets meer van zich horen? Is het dan toch waar dat ‘dood is dood’? En na de dood is er niets meer? Om deze vragen te beantwoorden moeten we ons verplaatsen naar een kerkhof. In Bijbelse taal heet dat ‘de graftuin’. Misschien niet zo’n fijn idee, maar voor meer duidelijkheid op deze en andere vragen, ligt daar het antwoord.
Iedereen is wel eens op een begraafplaats geweest. Voor velen is het moeilijk om daar te komen, terwijl anderen er geregeld naartoe gaan om hun verdriet te verwerken. Het is een plaats van dagelijkse rouw, ontreddering, verlies en eenzaamheid. Maar als je vrede kunt hebben met het verlies, kan het ook een plaats zijn waar je rust ervaart. Waar je de zekerheid voelt van ‘het is goed zo’. Je ervaart dat de stilte, het bij God zijn, je weer nieuwe adem geeft om verder te kunnen leven.
Zou Maria, de moeder van Jezus, en de discipelen ook dergelijke gevoelens gekend hebben? Ik denk het wel. Ook zij liepen rond met vragen. Ook hun hart was verscheurd. Dit kon toch niet? Het was allemaal zo mooi gegaan. Wonderen waren er gebeurd, zieken waren genezen. Er was water in wijn veranderd. De storm veranderde Hij in stilte, de enorme visvangst. En dan Petrus die op het water kon lopen. Er was zoveel om op te noemen. Overleden mensen opgestaan uit de dood. En nu? Hun Koning, hun weldoener, zomaar weg? Dat kan toch niet!
Naar het graf
Maar het blijft niet lang stil. Heel vroeg in de morgen is daar een vrouw die naar het graf van Jezus gaat om nog iets te doen. Ze wil het lichaam van Jezus nog zalven en met kruiden bedekken. Ze wil Hem de laatste eer bewijzen vgl. MARCUS 16:1. Dat was tenminste nog iets wat ze doen kon. Dat hoorde bij haar rouwverwerking. Als ze bij het graf komt schrikt ze geweldig. Het graf is open, de steen is helemaal weg. Radeloos kijkt ze in het rond. Ze is totaal verbijsterd. Dit kan niet. Is hier sprake van een misselijke grap?
Dit drijft Maria van Magdaléna tot wanhoop. Nu kan ze haar laatste eerbewijs niet meer uitvoeren. Ze rent snel naar Petrus en Johannes om hen het nare nieuws te vertellen. Ze roept geheel ontredderd: “Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze hem nu neergelegd hebben”. Maria begrijpt het niet en ze vraagt zich telkens af ‘Waar is mijn Heer, zeg het toch, waar is Hij?’ De twee discipelen besluiten om te gaan kijken, want ze geloven Maria niet.
Bij het graf
Petrus en Johannes worden nu ook ongerust. Haastig lopen ze naar het graf. De één loopt snel uit nieuwsgierigheid en de ander langzamer uit vrees voor wat hij zal aantreffen. Maar toch loopt Johannes sneller. Dat komt denk ik, omdat hij Jezus met heel zijn hart liefhad. En Petrus? Hij loopt wat langzamer. Hoe dit komt? De schrik zit hem misschien toch nog wel een beetje in de benen. Ondanks dat hij gewend was om meestal de eerste te zijn, is hij nu een beetje afwachtend. Zijn zelfvertrouwen heeft een behoorlijke deuk opgelopen. Je weet wel, die verloochening dat hij Jezus niet kende en daarna die blik van Jezus, Ik heb het wel gehoord. Zie MATTHÉÜS 26:69-57. Ja, hij had wel vergeving gevraagd en natuurlijk ook ontvangen, maar helemaal zeker van zichzelf was hij nog niet.
Johannes verlangde ernaar om te zien of het waar was. Was het graf echt leeg? Had Maria het wel goed gezien? En ook hij keek in het graf en zag dat het leeg was. Maria zag een open graf, maar Johannes zag een leeg graf.
In het graf
Terwijl Johannes nog staat bij te komen van de schrik, komt ook Petrus kijken. Ook hij kijkt in het graf om zichzelf te overtuigen of dit zo is. Maar ook Petrus ziet een leeg graf. Dat lege graf straalt een bijzonder soort rust uit, want de doeken waar ze Jezus ingewikkeld hadden, liggen keurig opgerold. Niets wijst erop dat hier iemand overhaast te werk is gegaan. Het is net of dit lege graf een boodschap verkondigde: ‘vanuit de rust in God’ is Christus Jezus opgewekt. God nam daar de tijd voor, Zijn tijd. Hij is een God van orde. En dit lege graf verkondigd ons:
“Dood, je kunt de overwinning wel vergeten. Dood, wat voor kwaad zul je nu nog doen” 1 CORINTHIËRS 15:55 HB.
Terwijl Petrus zijn gevoelens op een rijtje probeert te krijgen, wil ook Johannes een kijkje nemen. Hij wil het ook zeker weten! Bij het zien van het lege graf gaat er een schok van opwinding door hem heen. Wat een heerlijke ontdekking, het graf is leeg. En door het zien van het lege graf wordt zijn slapende schriftkennis gewekt. Want wat had Jezus ook alweer gezegd bij het graf van Lazarus?
“Ik ben de opstanding en het leven” JOHANNES 11:25.
Johannes heeft geen verdere overtuiging meer nodig. Hij heeft bij het graf niets meer te zoeken. En samen met Petrus gaat hij weer naar huis.
En het wordt weer stil in de graftuin. Heel stil… of toch niet? Nee… ik hoor dat iemand huilt.
Maria en de engelen
Die twee discipelen hebben Maria achtergelaten en is dus helemaal alleen. Ze kan haar verdriet niet meer de baas, ze huilt van diepe droefheid. Dat lege graf, ze kan het niet begrijpen. Haar Jezus, van wie ze zoveel houdt, is weg. Waar is Hij, die haar bevrijd had van zeven boze geesten? Zie MARKUS 16:9; LUCAS 8:2. Waar is Hij die haar het èchte leven had laten zien? Ze wilde Jezus gestorven lichaam nog zalven. Dat was tenminste nog iets wat ze kon doen. Maar haar laatste liefde kon ze niet meer geven. Haar laatste eer kon ze niet meer bewijzen. Ze is stomverbaasd en wanhopig. Ze heeft zich nog nooit zo ellendig gevoeld. En alle oude gevoelens van vroeger dreigen haar weer in de greep te krijgen. Gevoelens van depressie, spanning en enorme angst. Met een verscheurd hart kijkt ook zij het graf in.
Maar dan ziet ze twee engelen, ze schrikt op uit haar verdriet als ze vragen: “Waarom huil je?” Wat een rare vraag, weten ze het dan niet? Zij zien toch ook wel dat Jezus niet meer in het graf is? Met gebroken stem antwoord Maria: “Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem naartoe gebracht hebben”. Voor haar was dit einde verhaal. Ze had er genoeg van. Maria verlangde maar één ding, te weten waar Jezus is. Ook de engelen gaven haar dit antwoord niet, dus besloot ze ook maar om naar huis te gaan.
Maria en Jezus
En terwijl ze zich omdraaide ziet ze Jezus staan, maar ze herkende Hem niet. Ze dacht dat het de tuinman was. En als ‘die tuinman’ haar vraagt: “Wie zoek je?” zien we opnieuw haar wanhopigheid. Waarom ik ween? En wat ik zoek? Die vragen blijven onbeantwoord. De verwarring neemt alleen maar toe. Haar verdriet is te groot, het maakt haar blind en doof. Ze krijgt een heel akelig gevoel. Ze wil weg van die akelige plaats. Weg van dat lege graf en die geweldige onzekerheid. Als ze de tuinman de rug heeft toegekeerd, noemt Hij haar naam: ‘Maria!’
Wat… wat hoort ze? Ze herkent de stem ineens. ‘Hij is het, Hij roept mij. Oh, de manier waarop Hij mijn naam uitspreekt, die… Hij… die tuinman… het is mijn Meester. Hij heeft mij ‘bij mijn naam’ geroepen’. Vgl. JOHANNES 10:27. Wat een herkenning. Wat een feest. Ze grijpt Jezus vast, ze wil voelen dat Hij leeft, horen dat Zijn hart klopt. Ze werpt zich op de grond om Hem te aanbidden. Nu kan ze toch nog haar liefde en eer bewijzen. Wat een voorrecht om Hem weer te ontmoeten. Ze kan haar geluk niet op.
Maar Jezus wil dit niet. Maria mocht Hem niet zó vasthouden. Natuurlijk begrijpt Jezus haar blijdschap wel. Maria, Ik weet wel dat je Mij ziet als een weldoener. Omdat Ik je genezen heb, houd je van Mij. Maar Maria, je moet gaan zien wie Ik werkelijk ben. Mijn werk is nog niet klaar. Dus houd Mij niet vast. Ik moet de overwinning proclameren in de hemelse gewesten. Mijn werk is pas klaar als Ik als hogepriester bij de Vader ben. Zie HEBREEËN 2:17.
“Als Ik in de hemel ben, dan zal Ik voor je pleiten” HEBREEËN 7:25. “Dan zal ik van Mijn Geest uitstorten”. Vgl. JOHANNES 7:39; JOHANNES 14:17 en 26. Dan zal Ik altijd bij je zijn. Dan zullen jij en Ik een andere relatie hebben, geestelijk, en daarom veel intiemer. Maria, begrijp je dat? Begrijpen wij dat?
Ga dat maar zeggen aan de Discipelen. “Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar Mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar Mijn God, die ook jullie God is”. Wat een geweldige opdracht krijgt Maria.
Ze mag als het ware roepen wat Paulus zo geweldig mooi verwoord:
“Maar omdat God zo barmhartig is, omdat de liefde die hij voor ons heeft opgevat zo groot is, heeft hij ons, die dood waren door onze zonden, samen met Christus levend gemaakt. Ook u bent nu door zijn genade gered.
Hij heeft ons samen met hem uit de dood opgewekt en ons een plaats gegeven in de hemelsferen, in Christus Jezus. Zo zal hij, in de eeuwen die komen, laten zien hoe overweldigend rijk zijn genade is, hoe goed hij voor ons is door Christus Jezus.
Door zijn genadebent u nu immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan. Want hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God mogelijk heeft gemaakt” EFEZIËRS 2:4-10.
Maria, zeg dat maar aan de mensen die je tegenkomt. Maria gaat naar huis, maar nu met een hart dat bijna barst van blijdschap. Ze zal aan iedereen vertellen dat Jezus leeft! En zo wordt Maria de eerste Paas - predikster.
Vanuit de stilte van de Paasmorgen komt daar een geweldige overwinningskreet. In gedachten zie ik Maria al rennend roepen: “Hij leeft… Hij leeft… Hij leeft!” En dolenthousiast roept ze:
“Johannes, Hij leeft!”
“Petrus, Hij leeft!”
Beste lezer, Jezus leeft!
Ik moet nu denken aan de woorden van Jezus waarin Hij zegt:
“Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht” JOHANNES 12:24.
Het voorbeeld dat Jezus hier gebruikt kan iedereen begrijpen. De graankorrel moet in de grond aan zichzelf sterven (ontkiemen). Gebeurt dit niet, dan komt er geen vrucht (nieuw leven). Eigenlijk zegt Jezus: ‘Als ik niet sterf en begraven wordt, zoals die graankorrel, dan ontstaat er ook geen nieuw leven’. Wat een geweldig mooi voorbeeld. Door Zijn dood en opstanding mogen wij vergeving van onze zonden en het eeuwige leven ontvangen.
Vader God, ik vraag me af,
hoe ik ooit heb geleefd
zonder te weten dat Uw vaderhart
al zolang om mij geeft.
Maar nu ben ik Uw kind,
nu mag ik wonen in Uw huisgezin
en ik zal nooit meer eenzaam zijn,
want, Vader, U bent altijd bij mij.
Opwekking 399
Ik wens je een fijne dag