Paulus begint de brief met een uiteenzetting over wie hij is. De gemeente in Rome kent hem nog niet persoonlijk. Wie zegt hij dat hij is?
In dit hoofdstuk begint Paulus met terug te grijpen op de eerste verzen van hoofdstuk 9, waarin hij zegt: Ik heb een grote smart en een voortdurend hartzeer. Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders.