In het voorgaande heeft Paulus de boodschap uitgedragen, dat alleen door het geloof in Jezus Christus redding mogelijk is. Nu begint hij met de vraag of wij dan door het geloof de wet buiten werking stellen.
Paulus beantwoordt deze vraag beslist ontkennend. Met de wet bedoelt hij hier het Oude Testament als geheel, dus niet alleen de wetsartikelen, maar ook Gods weg met Israël, Zijn trouw aan het verbond en hoe Hij spreekt door de profeten. Met wat Paulus over de rechtvaardiging door het geloof in Jezus Christus zegt, bevestigt hij juist wat er in het Oude Testament staat. Paulus gaat in HOOFDSTUK 4 aantonen, dat de verzoening door Jezus Christus helemaal klopt met de Oud Testamentische geschriften.
Lezen ROMEINEN 3:31-4:12.
“Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet. Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze voorvader naar het vlees, verkregen heeft? Want indien Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God. Want wat zegt het schriftwoord? Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting. Hem echter, die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid, gelijk ook David de mens zalig spreekt, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken: Zalig zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn. Zalig de man, wiens zonde de Here geenszins zal toerekenen.
Geldt deze zaligspreking dan de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: Het geloof werd Abraham tot gerechtigheid gerekend. Hoe werd het hem dan toegerekend? Was hij toen besneden of onbesneden? Niet besneden, maar onbesneden. En het teken der besnijdenis ontving hij als het zegel der gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbesneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbesneden gelovigen, opdat hun de gerechtigheid zou worden toegerekend, en een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Abraham in zijn onbesneden staat bezat”.
Abraham door het geloof gerechtvaardigd
Paulus gaat helemaal terug naar Abraham, die hij onze - dus ook zijn - voorouder naar het vlees noemt. Waarom? Omdat Abraham voor elke Jood de aanvang en de trots van Israëls geschiedenis is. Paulus gaat het Oude Testament nu eens goed met hen lezen, want daar ontbrak het de Joden nog wel eens aan.
De Joden leefden met een traditie en een gevoel over hoe hun godsdienst hoorde te zijn, maar wisten vaak niet wat er werkelijk in hun bijbel stond. Paulus zegt: ‘Laten we nu eens kijken wat er precies in de schriften staat en niet afgaan op ongegronde vooroordelen’.
Paulus gaat in HOOFDSTUK 4 aantonen dat de mens wordt gerechtvaardigd door geloof en niet uit werken.
Hij neemt daarbij dus Abraham ten voorbeeld. Voor de Joden een gezaghebbend voorbeeld. Abraham heeft de gerechtigheid verkregen, niet door eigen inspanning. Als dat zo was - staat in VERS 2 - dan zou hij zichzelf daarop kunnen beroemen. Nee, het geloof van Abraham werd hem tot gerechtigheid gerekend. De gerechtigheid wordt niet verdiend, maar door God toegerekend. Zie GENESIS 15:6.
Iemand die werkt heeft het loon zelf verdiend, maar als iemand alleen op grond van het feit dat hij zijn geloof vestigt op God gerechtvaardigd wordt, dan is dat geloof dus de grond van de gerechtigheid. Dan is het dus pure genade van Gods kant.
Paulus wil in VERS 5 duidelijk maken: Wie niet werkt, kan net als Abraham niet rekenen op loon, maar alleen maar hopen op gerechtigheid. Tegelijk wil hij de aanhaling uit GENESIS 15:6 vasthouden om die straks gedetailleerd te kunnen uitwerken. Voor zijn joodse lezers was dit een zeer gebruikelijke en bruikbare methode. Hij herinnert er nu meteen maar even aan, dat de grote Abraham ook maar een goddeloze was toen de barmhartigheid van God aan hem verscheen, hoe zuiver van hart en levenswandel hij ook was.
In VERS 6-7 maken we ter verduidelijking een sprongetje naar een andere man Gods: David. We zien een aanhaling uit PSALM 32:1-2. Ook hier ligt het accent niet op persoonlijke verdienste, maar op de vergevende liefde van God. Voor David was de zonde in zijn leven tot een ondraaglijke last geworden. Hij zegt verderop in deze Psalm, en ik citeer VERS 3-5 uit de NBV.
“Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg, kreunend leed ik, de hele dag. Zwaar drukte uw hand op mij, dag en nacht, mijn kracht smolt weg als in de zomerhitte. Toen beleed ik u mijn zonde, ik dekte mijn schuld niet toe, ik zei: ‘Ik beken de HEER mijn ontrouw’ – en u vergaf mij mijn zonde, mijn schuld”.
Wanneer je voor je eigen misstappen geen vergeving ontvangt ga je er aan kapot. Wanneer wij onze schuld belijden en berouw tonen voor de Heer dan mogen wij net als David rekenen op die bevrijdende vergeving die gewonde harten geneest. Wat ben je een gelukkig mens als God je overtredingen heeft vergeven en je zonden heeft bedekt.
In VERS 8 wordt dat met andere woorden, min of meer herhaald. Naar de trant van de Hebreeuwse dichtkunst wordt hier driemaal achtereen dezelfde gedachte herhaald. De gedachte, dat in het ogenblik van de rechtvaardiging, de zonde voor God niet meer bestaat; we zouden kunnen zeggen: nooit bestaan heeft.
Bij menselijk vergeven gaat het meer om een poging om te vergeten. Het Goddelijk vergeven laat de zonde a.h.w. oplossen. De zonde bestaat voor God niet meer. “Wiens zonde bedekt zijn”, verwijst mogelijk naar het bloed dat op het verzoendeksel van de ark werd gesprenkeld en dat daarmee de stenen platen van de wet en daarmee de zonden van het volk aan Gods blik onttrok. Onder het Nieuwe Verbond mogen wij weten dat het bloed van Jezus ons reinigt van al onze zonde. Zie 1 JOHANNES 1:7.
Rechtvaardiging door geloof, niet door ritueel - VERS 9-12.
In VERS 9 lezen we, dat Abraham nog niet besneden was toen God het geloof aan Abraham tot gerechtigheid rekende. De besnijdenis ontving hij als een zegel van dat geloof, lezen we in VERS 11.
De besnijdenis is hier een blijvende waarborg van de gerechtigheid van God, die Abraham door zijn besnijdenis in het geloof heeft aanvaard. Het accent ligt hier dus niet op het teken van de besnijdenis, maar op het geloof van Abraham. De besnijdenis alleen - en de doop op zich - zijn niet bepalend voor ons behoud. Zonder het geloof hebben deze tekenen geen betekenis. Het geloof moet er aan voorafgaan. Lees GALATEN 6:15 “Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is”.
Nu komt er een verbreding naar alle gelovigen - VERS 11-12.
Omdat Abraham al geloofde voordat hij besneden was en hem toen al - op basis van dat geloof - de gerechtigheid van God werd toegerekend, kon hij een vader van alle onbesneden gelovigen worden en natuurlijk ook van de besnedenen die traden in het voetspoor van dat geloof.
De conclusie is: Dat het geloof uiteindelijk bepalend is en niet het ritueel.
De rechtvaardiging niet door de wet, maar door het geloof
Lezen ROMEINEN 4:13-25.
“Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs. Want indien zij, die het van de wet verwachten, erfgenamen zijn, dan is het geloof zonder inhoud en de belofte zonder gevolg. De wet immers bewerkt toorn; waar echter geen wet is, is ook geen overtreding.
Daarom is het alles uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is, gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld. Voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept. En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, volgens hetgeen gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn. En zonder te verflauwen in het geloof heeft hij opgemerkt, dat zijn eigen lichaam verstorven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en dat Sara's moederschoot was gestorven; maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen.
Daarom ook werd het hem gerekend tot gerechtigheid. Echter niet om zijnentwil alleen werd geschreven: het werd hem toegerekend, maar ook om onzentwil, wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft, die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging”.
Abraham kreeg de belofte van God niet door de wet, maar door het geloof. Wat hield die belofte in? Paulus zegt daarover, dat Abraham een erfgenaam van de wereld zal zijn. zie GENESIS 13:14-17 EN 15:18.
Het verbond was een geslachtelijk verbond. Het ging over van geslacht tot geslacht. Het had betrekking op het land dat aan Abraham en zijn nageslacht werd gegeven. Dat land, Kanaän werd aan “Israël” tot een altijddurende bezitting in eigendom gegeven.
Dat blijkt uit GENESIS 17:2-9.
“Ik zal mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken. Toen wierp Abram zich op zijn aangezicht en God sprak tot hem: Wat Mij aangaat, zie, mijn verbond is met u, en gij zult de vader van een menigte volken worden; en gij zult niet meer Abram genoemd worden, maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb.
Ik zal u uitermate vruchtbaar maken en u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn. Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling vertoeft het ganse land Kanaan, tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik zal hun tot een God zijn. Voorts zeide God tot Abraham: En wat u aangaat, gij zult mijn verbond houden, gij en uw nageslacht, in hun geslachten”.
Het was een belofte die pas 400 jaar later, na de periode in Egypte, in vervulling zou gaan. In het verband van Paulus brief is van bijzonder belang GENESIS 12:2-3 te lezen. Aan het slot van VERS 3 staat: “En met u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden”.
Deze belofte heeft dus ook voor ons betekenis. Omdat hij de gerechtigheid niet door de wet ontving maar door het geloof, zal Abraham de aarde beërven in Christus, in wie alle geslachten van de aardbodem gezegend zullen worden en die Heer van de wereld zal zijn.
Paulus zegt: Als men op grond van de wet erfgenaam zou zijn, zou het geloof zijn betekenis hebben verloren en de belofte zijn ontkracht. De belofte had alles te maken met vertrouwen omdat ze een gave van God moest zijn, want alleen zo kon ze voor heel het nageslacht blijven gelden. Niet alleen voor wie de wet heeft maar ook voor wie op God vertrouwt zoals Abraham die de vader van ons allen is. (VERS 16 NBV)
Tot aan Christus ging het in eerste instantie om één volk, dat centraal stond in het handelen van God met deze wereld, maar nu gaat het voortaan om vele volken, waarbij het geloof in God, die Jezus Christus uit de dood heeft opgewekt, centraal komt te staan. Christus die voor onze zonden werd geofferd en opgewekt is om ons te rechtvaardigen. Elke Jood en Heiden kan nu op dezelfde manier gerechtvaardigd worden, zoals Abraham vóór de verbondsluiting en vóór de wetgeving.
Het geloof van Abraham
Alleen het geloof van Abraham leidt tot de genade van God. Zie VERS 16. Het voorwerp van zijn geloof was God. God, die de doden levend maakt en het niet-zijnde tot aanzijn roept. Je mag hier denken aan de verstorven moederschoot van Sara en de zeer oude Abraham die samen nieuw leven voortbrachten. God bracht door het geloof van Abraham “doden” tot leven.
Over het karakter van zijn geloof, lezen we:
Samenvatting:
De mensen worden door God als rechtvaardigen aangenomen door:
Vragen:
F. van der Werf.