Studie 1

Bijbelstudie serie  -  De namen van God
Studie 1
De mens de geworden gedachte van God
Wat Jezus ons leerde.
  • Gaan waar Hij ging
  • Zien wij wat Hij zag
  • Lijden om Jezus wil
“Dat is uw roeping; ook Christus heeft geleden, om uwentwil, en u daarmee een voorbeeld gegeven. Treed dus in de voetsporen van hem die geen enkele zonde beging en over wiens lippen geen leugen kwam” 1 PETRUS 2:21-22.
Wie gehoorzaam jij?
Wie ga jij gehoorzamen, Je Redder of je vijand?
Dat mensen lijden, kent veel redenen. Soms door eigen en soms door andermans schuld. Lijden en zonde zijn nauw aan elkaar verbonden. Maar waar Petrus ons hier op wijst is een heel ander soort lijden. Het is een onderdeel van het kennen van Jezus en van het werk dat we voor Hem doen. In Hem geloven en lijden, is anders dan het lijden wat we ons zelf of anderen aandoen door zondige keuzes.
De weg die Jezus ging was geen eenvoudige weg. En toch wanneer we naar de diepte van Zijn lijden kijken dan is iedere stap een stap naar de overwinning. Wanneer we dit op ons laten inwerken dan begrijpen we in het licht van, “in Zijn voetstappen treden”, dat we steeds meer van onszelf zullen verliezen. Want: “Hij moet steeds meer op de voorgrond treden, en ik moet steeds meer naar de achtergrond verdwijnen” JOHANNES 3:30 GNB. Dit verlies wordt meer dan goed gemaakt, omdat Jezus ons laat delen in Zijn overwinning.
“En als wij Gods kinderen zijn, krijgen wij ook wat ons, als Zijn kinderen, toekomt. Wat God aan Zijn Zoon Jezus Christus geeft, zal Hij ons ook geven. Als wij hetzelfde lijden doormaken als Hij, zullen wij ook dezelfde heerlijkheid krijgen als Hij” ROMEINEN 8:17 HB. Zie ook 2 KORINTIËRS 1:7; 1 PETRUS 4:13.
We mogen een weg bewandelen waar niets ons kan tegenhouden op de weg achter Hem aan. Want overal waar wij gaan, mogen we Zijn voetstappen zien om daarin te treden. Het is meer dan een gebaande weg. Zolang we Jezus in gehoorzaamheid volgen, dan zullen we onderweg niet verdwalen, want: “Uw woord is een stralend licht, dat mij de weg door het leven wijst” PSALM 119:105 HB.
Wij zijn niet aan onszelf overgeleverd, want we mogen zien naar Zijn licht dat ons pad verlicht. Dan zullen leerstellingen ons niet van de wijs brengen, dan zal er kracht zijn om de boze te weerstaan. Want in Zijn voetstappen treden wil zeggen dat we Hem op de voet volgen, en dat staat garant voor het kennen van Zijn wil. Ook al weten wij dat lijden deel uitmaakt van Gods plan, dan nog is de vraag; ‘zijn we bereidt om deze vorm van lijden te ondergaan’. Petrus wist wat dit kon betekenen hij had dit in zijn omgaan met Jezus al meerdere keren onder ogen moeten zien.
“Van toen af begon Jezus Zijn discipelen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en daar verschrikkelijke dingen zou meemaken. Hij zou in de handen van de Hoge Raad vallen en gedood worden. Maar op de derde dag zou Hij weer levend worden” MATTHEÜS 16:21 HB.
“Toen riep hij met zijn leerlingen ook de andere mensen bij zich en zei: ‘Wie mij wil volgen, moet zichzelf vergeten, zijn kruis dragen en mijn weg gaan. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest om mij en het evangelie, zal het redden. Wat heeft een mens eraan, als hij de hele wereld wint, maar zichzelf schade toebrengt” MARKUS 8:34-36 GNB.
Wij hoeven de gevolgen van de zondeval niet langer als een straf met ons mee te dragen, dat heeft Jezus Christus volbracht. Zijn kruisdood zal ons vrijspreken van alle schuld wanneer we Hem toelaten in ons hart. Wat overblijft, is de spot en haat van mensen die Jezus offer willens en wetens verwerpen. Dat heet vervolging omdat we Hem belijden als Heer over ons leven. Deze vervolging kent vele gezichten en elke cultuur geeft daar een eigen invulling aan, hoewel het doel hetzelfde is.
Wie JOHANNES 1:1-8 leest zal direct geconfronteerd worden met de Goddelijke identiteit van Jezus. We doen de komst van Jezus in onze wereld te kort wanneer het ons alleen om het eeuwige leven gaat. Nee, in de erkenning dat Hij Zoon van God is, zal ook onze identiteit als Beelddrager van Hem, zichtbaar worden. Door onze vereniging met Hem zullen we twee feiten bevestigd zien.
  • Alles vindt haar oorsprong uit het Woord van God.
  • In dit Woord is leven en dit leven is Licht voor de mensen.
Door deze feiten is: "Alles is ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat".
Vernieuwing door Jezus
De totale vernieuwing van ons bestaan, de gevallen schepping ligt in deze kern opgesloten. Wie het hier buitenom zoekt, zal nooit met harde bewijzen kunnen komen die aantonen dat er ook maar iets van onze schepping is ontstaan buiten God, en het Woord Jezus om. Voor Johannes is het duidelijk, in Jezus is alles openbaar geworden, de aarde, de mens en alles wat is, kent haar oorsprong in God. Dit sluit elke discussie uit over het bestaan van God. Zonder God geen getuigenis en geen wetenschap hoe alles ontstaan is. In de komst van Jezus zien we dit alles op een zeer betrouwbare wijze bevestigd.
“Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader” JOHANNES 1:14.
De geboorte van Jezus laat zien:
  • Hoe God denkt en handelt in schepping en mens
  • Hoe wij over God moeten denken
  • Hoe Jezus ons volmaakte voorbeeld is
  • Hoe we dit kunnen navolgen
  • Hoe Jezus ons heeft vrijgekocht
  • Hoe wij dit mogen aanvaarden
Hoe kwam Johannes aan deze sterke overtuiging, welke band had hij met Jezus? Dat hij zijn brief op een heel unieke wijze begint is ons wel duidelijk, en heel anders dan de andere brieven. Zijn verslag begint niet met de geboorte van Jezus maar met de geboorte van de schepping. Hij wijst ons op: “in den Beginne”. Dit is een geweldig mooie overeenkomst met het scheppingsverhaal uit Genesis één. In deze twee verslagen zien we Jezus als volkomen God en volkomen mens. Bedenk echter heel goed dat in Jezus’ mens zijn, Hij nooit Zijn ‘bindende Kracht’ met God de Vader heeft afgelegd. Dan zou Hij nooit de vele wonderen kunnen doen. Dan was Hij nooit uit de dood opgestaan en weer worden opgenomen in de hemel. Zie HANDELINGEN 1:9-11.
Wanneer we de fundamentele waarheid over de komst van Gods Zoon in ons bestaan ontkennen, dan zullen we nooit in staat zijn om onze eeuwige bestemming uit Gods hand te ontvangen. Begrijpen we nu, waarom Johannes op deze unieke wijze zijn brief begint. Zonder deze feiten zouden we niet in staat zijn om God als schepper van hemel en aarde te vertrouwen.
Een unieke relatie
De nauwkeurigheid van Johannes schrijven kunnen we beoordelen aan de hand van de overige Bijbelboeken. Maar zeker ook uit het feit dat Johannes ooggetuige was van Jezus’ doen en laten. Hij heeft iets gezien in Jezus geboorte, waar de andere Discipelen geen oog voor hadden. Zijn inzicht gaat terug naar, ‘in den beginne’. Het kan niet anders dan dat hij een diepe relatie met God kende. Hierdoor herkende hij Jezus’ geboorte als een vereniging van God en mens en van hemel en aarde. En het verlossingswoord, is een Offer van ongekende toewijding aan God en Zijn schepping.
Maar hoe uniek was Johannes dan? Was hij van hoge afkomst met een dito opleiding? We weten dat hij een zoon was van een welgestelde vissersfamilie. En als Jezus hem roept om Hem te volgen doet hij dit samen met zijn broer Jacobus. Daar hoeft hij niet over na te denken want ze lieten hun vader met al het werk achter, en volgden Jezus. Moeten we hieruit afleiden dat wanneer Jezus iemand roept daar zoveel potentie inzit dat je tot in het diepst van je ‘eigen zijn’ weet dat je moet volgen? Hoewel Johannes een onstuimig mens is met een vurig karakter, onderwerpt hij zich toch aan de roepstem van Jezus. Iets van zijn karakter kunnen we lezen in; MARCUS 3:16-18; LUCAS 9:54 EN MARCUS 9:38.
Dat Johannes een bijzondere relatie met Jezus had zien we in:
  • Hij had een vriendschaps relatie met Hem – JOHANNES 21:20-24
  • Hij was getuige van een opstanding uit de dood – MARCUS 5:37
  • Hij was aanwezig bij de verheerlijking op de berg – MATTHEÜS 17:1
  • Hij zag de diepste strijd van Jezus – MARCUS 14:33
  • Hij stond als enige discipel aan de voet van het kruis – JOHANNES 19:26-27
  • Hij was de eerste die in de opstanding geloofde – JOHANNES 20:8
De diepe band tussen Jezus en Johannes was veel sterker dan die van Leraar - leerling of Meester – Discipel. Hij ziet Johannes als Zijn eigen broer.
“Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie hij veel hield, zei hij tegen zijn moeder: ‘Dat is uw zoon,’ en daarna tegen de leerling: ‘Dat is je moeder.’ Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis” JOHANNES 19:26-27.
Maar waar zien we het intense van zijn relatie met Jezus? Waar hoorde Johannes het verlossingshart van Jezus kloppen? Wat maakte dat hij zo gegrepen werd door de liefde van God? Het antwoord vinden we in dit vers:
“Een van de discipelen, dien Jezus liefhad, lag aan de boezem van Jezus” JOHANNES 13:23 NBG.
Uit de context weten we dat het hier om Johannes gaat. In het liggen aan Jezus’ boezem, vinden we het geheim van het unieke in deze relatie. Daar moet Johannes iets gevoeld iets gehoord hebben van dat kloppende hart vol liefde en ontferming. Dat heeft hem nooit meer losgelaten, die hartenklop van Jezus. Zo ontstond er ongeëvenaarde passie voor Jezus. De liefde die hij voelde in de zoon van God, maakt van hem een ander mens. Is het verwonderlijk dat hij een, ‘Apostel der liefde’ wordt genoemd? Nu kunnen we ook dit vers helemaal begrijpen:
“Toen Jezus zijn moeder zag en bij haar de leerling die hij liefhad, zei hij tegen zijn moeder: Dat is nu uw zoon” JOHANNES 19:26 GNB.
De zorg voor Jezus’ moeder, vertrouwde Hij toe aan Johannes. De leerling van wie Jezus veel hield, stelde Hij boven de andere broers om voor Maria te zorgen. En het kan niet anders dan dat Jezus ook dat kloppende hart van Johannes gevoeld moet hebben. In die ontmoeting en intieme omgang heeft Johannes geleerd wat zijn geestelijke identiteit was. Dit bracht grote veranderingen in zijn karakter, en de uitwerking hiervan zien we terug in zijn verdere leven. Uit die verandering kon hij elke vervolging en alle pijn en teleurstelling aan. Hij maakte alles ondergeschikt aan zijn bediening. Zijn relatie met Jezus rustte op zijn intimiteit met Hem. Die relatie is eigenlijk een drievoudig snoer, hij was een leerling:
  • Waar Jezus van hield
  • Die het hart van Jezus aan voelde
  • Waarmee Jezus Zijn geheimen deelde
Een betrouwbaar verslag
Uit het evangelie van Johannes kunnen we proeven dat hij een diepe relatie met Jezus heeft gehad. Een dergelijke relatie laat zich niet zo gemakkelijk in woorden uitdrukken, het grenst aan het bovennatuurlijke en dat maakt het zo anders. Daarom begint Johannes zijn eerste brief anders dan de andere brieven. Het begin van deze brief kunnen we vergelijken met het begin van het Johannes evangelie. In beide brieven benadrukt hij, dat Jezus de eeuwige zoon van God is, dat God als een mens in onze wereld kwam, dat Johannes ooggetuige was van Jezus’ wonderen en tekenen, en dat Jezus het Licht der wereld is. Dat hij hier zo nauwkeurig over spreekt laat zien dat wij erop kunnen vertrouwen dat zijn ooggetuigenverslag de waarheid over Jezus vertelt.
“Wat er was vanaf het begin, wat wij gehoord hebben, wat wij met eigen ogen gezien en aanschouwd hebben, wat onze handen hebben aangeraakt, dat verkondigen wij: het Woord dat leven is” 1 JOHANNES 1:1.
Dat Johannes deze brief schreef had alles te maken met, dat de gelovigen hun getuigenis aan het verliezen waren. Hoewel ze de vervolging overleefd hadden stonden velen van hen open voor wereldse invloeden. Want hun daden strookten niet met hun keuze om Jezus te volgen, hierdoor waren ze een makkelijke prooi voor de vele valse leraren. Zo ging de gemeente bergafwaarts omdat het verschil tussen licht en duisternis behoorlijk aan het vervagen was. Elke zin in deze brief is een sommatie, een bevel van boven om tot Jezus terug te keren.
Deze brief kent net als het Johannes evangelie ‘woorden van leven’. En daar heeft hij iets mee. Dat heeft hem nooit meer losgelaten, dat boeide hem in alle opzichten. Het maakte hem tot een slaaf van Christus, en het fascineerde hem. Maar let wel even op hoe het begrip ‘slaaf’ gezien moet worden.
“Maar een slaaf die tot het christelijk geloof is geroepen, is een vrij man omdat hij van de Heer is; en omgekeerd, wie een vrij man was toen hij geroepen werd, is nu een slaaf van Christus” 1 KORINTIËRS 7:22 GNB.
We zien dat Johannes een diep begrip heeft van hét ‘Woord’ (Logos) van God. Het woord Logos wat hier gebruikt is kent de betekenis van verzamelen of kritisch selecteren of optellen. Het woord kan logisch zijn als het volgens een bepaalde regel of orde gerangschikt is. Logos wil ons iets laten zien zoals het is, het laat ons de waarheid van ‘iets’ ontdekken. Maar Johannes voegt bij dit abstracte begrip de betekenis van het woord ‘Dabar’ toe, wat taal of geschiedenis betekent. Dat maakt het woord logos veel persoonlijker. Want het woord Dabar wil zeggen, ‘de taal van de geschiedenis’. Dabar is wát van iemand uitgaat, waardoor hij zich laat kennen of gelden. In de betekenis van de Hebreeuwse taal betekent dabar ‘actief iets scheppend’. Vgl. GENESIS 1:3 EN PSALM 33:9.
Nu kunnen we de kernachtige beschrijving van de eerste zinnen van Johannes' brief beter begrijpen.
Als hij zegt, ‘wat er was vanaf het begin’, dan is dat niet alleen een tijdsaanduiding, maar ook het begin van Gods handelen, als een nieuw begin.
Als hij schrijft, ‘het was bij God’, dan kent dit woord een intieme relatie met God. Het woordje ‘bij’ is hier niet alleen een plaatsaanduiding maar het vertelt ons veel meer over de hechte gemeenschap tussen het Woord Jezus en de Vader.
Wanneer Johannes ons laat zien dat het Woord ‘ook God was’, dan is het inconsequent om dit te vertalen met ‘een God’. Het woord is een gelijkwaardig Persoon met God. Het is een volkomen uitdrukking van de Persoonlijkheid én de Goddelijkheid van de Schepper.
“Zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat”. Niets van Gods schepping is ontstaan buiten het Woord om. Het is allemaal tot stand gekomen door bemiddeling van het Woord. “Christus Zelf heeft alles in de hemelen en op aarde geschapen, al het zichtbare en onzichtbare. Koningen en wereldheersers, regeringen en andere autoriteiten, alles is door Christus gemaakt tot Zijn eer” KOLOSSENZEN 1:16 HB.
“In dit Woord was leven”, zegt Johannes, maar dan niet alleen in de zin van dóór Hem, als de Schepper, maar ìn Hem, als Redder en schenker van eeuwig leven. Alleen ‘in Hem’, vindt het leven haar zin en doel, en is gemeenschap met God de Vader mogelijk. Want: “Het leven is niet langer verborgen, want wij hebben het zelf gezien. En omdat wij het zelf gezien hebben, maken wij het ook aan anderen bekend. Het was bij de Vader, maar is voor ons zichtbaar geworden” 1 JOHANNES 1:2 HB.
“Het Woord is mens geworden”, nu beseffen we dat heel de Schepping in Jezus, realiteit geworden is. Daarom kon Jezus de Vader verlaten om onder ons te wonen, om de gevallen schepping weer te verenigen met de Schepper. “Het Woord is mens geworden en is onder ons komen wonen. Wij hebben zijn glorie gezien, vol van goedheid en waarheid, de glorie die hij ontving als enig kind van de Vader” JOHANNES 1:14 GNB.
Dat was een onthulling wat heel de schepping deed juichen. Wij hebben Zijn glorie gezien, getuigd Johannes. Wat een onthulling wat een feest om daar bij betrokken te worden. Niet als toeschouwer maar als deelnemer van Gods plan. Dat mag niet buiten je omgaan, je mág beseffen, wat dit voor je inhoud. Die realiteit van het zien van Zijn glorie, kan je leven voorgoed veranderen. Petrus getuigt met deze woorden:
“Toen wij u vertelden dat onze Here Jezus Christus groot en sterk is en eens terug zal komen, was dat geen verzinsel. Ik heb met eigen ogen Zijn macht en majesteit gezien. Ik was bij Hem op de heilige berg, toen Hij straalde van de heerlijkheid die God, Zijn Vader, Hem had gegeven. Ik hoorde een machtige stem uit de hemel zeggen: "Dit is mijn Zoon. Ik houd van Hem. Hij verheugt mijn hart." Wij zijn er nu dus nog zekerder van dat het waar is wat de profeten hebben gezegd. U doet er goed aan dat allemaal heel serieus te nemen, want daardoor kunnen wij veel dingen begrijpen die anders moeilijk en duister zouden zijn. Hun woorden verlichten ons innerlijk. Door deze ter harte te nemen, leren wij Jezus Christus beter kennen” 2 PETRUS 1:16-19 HB.
De vleeswording van Gods Zoon is een oneindige daad van liefde, want: Jezus die aan God gelijk was, heeft vrijwillig afstand van de troon gedaan, en legde al Zijn waardigheid af. Hij lette niet op zijn reputatie, maar kwam als dienstknecht om ons te helpen, hij werd aan ons gelijk, in alles hetzelfde en vernederde Zichzelf om in onze plaats de straf te dragen die wij verdienden. Zie FILIPPENZEN 2:5-9. “Het woord is vlees geworden”, maar dat wil niet zeggen dat Het Woord van natuur is veranderd. Het behoudt dezelfde eigenschappen, dan die van een mens.
“Wat de wet van Mozes niet kon, omdat ze machteloos was door ons zondige bestaan, dat deed God. Hij heeft zijn Zoon in datzelfde zondige bestaan gestuurd als een offer voor de zonde, en daarmee de zonde juist binnen dit bestaan zelf veroordeeld” ROMEINEN 8:3 GNB.
De volmaaktheid van dit Offer
De vleeswording was een daad van God, om een volmaakt offer te brengen, en alleen dit offer was in staat om onze zonden te vergeven, en de macht van de zonde en te verbreken.
“Daarom heeft Christus, toen Hij in de wereld kwam, gezegd: O God, het bloed van stieren en bokken kan U niet tevreden stellen. Daarom hebt U Mij dit lichaam gegeven om het als een offer op Uw altaar te leggen. U was niet tevreden met de dierlijke offers, die voor U geslacht en verbrand werden om de zonden weg te doen. Toen zei Ik: Hier ben Ik om Uw wil te doen, om mijn leven neer te leggen” HEBREEËN 10:5-7 HB.
Dit feit komen we nergens anders in het Nieuwe Testament tegen, het is een aanhaling uit PSALM 40:6-8. Daar staat het als een voorbode van wat er later zou gebeuren. Het is de kern van onze redding, verricht door Jezus en aanvaard door God. Het offeren van dieren voor de zonde van mensen, liet zien dat God ons zondeprobleem serieus nam. Het offeren van dieren was een ontsnappingsroute om God weer te kunnen ontmoeten. Maar het was een tijdelijke oplossing. Het offer van Jezus Christus heeft oneindige Kracht en is dé ontsnappingsroute met eeuwigheidswaarde. Dit offer was een van te voren gemaakte afspraak tussen de Vader en de Zoon. “Daarom hebt U Mij dit lichaam gegeven om het als een offer op Uw altaar te leggen. U was niet tevreden met de dierlijke offers”.
Het is geweldig om te begrijpen, dat Jezus onze plaats innam: “Toen zei Ik: Hier ben Ik om Uw wil te doen, om mijn leven neer te leggen”. Maar waarom eigenlijk? God kon niet meer blij zijn met deze, offers, omdat de toewijding van Zijn volk en het oprechte verlangen om Hem te dienen, verdwenen was. De godsdienstige leiders vervulden nog wel hun plichten maar in hun hart waren ze ontrouw aan God. Hun offeren moest een weerspiegeling zijn van wat er in hun hart leefde. Maar dat offeren was geen uiting meer van gemeenschap met God. Het was leeg en een plichtmatig handelen omdat hun hart leeg was, van Gods aanwezigheid. Maar waarom bleven ze dan offeren, omdat hun geloof niets anders was dan een rituele godsdienst. In die godsdienst stond de mens centraal.
Mag dit ons ook tot voorbeeld wezen? Hoe beleven wij onze Godsdienst? Is dit om Hem te vereren, om te laten zien hoeveel wij van God houden? Wie zijn hart kent weet het antwoord. Komt onze geloofswandel voort uit een relatie van overgave aan Hem, of is dit een afspiegeling van wat er aan de binnenkant bij ons ontbreekt? Begrijpen we nu waarom God zegt:
“Ik heb genoeg van al uw offers. Stop er maar mee. Ik wil uw rammen en het vet van uw gemeste kalveren niet meer. Het bloed van uw stieren, schapen en bokken doet Mij geen genoegen meer. Waarom brengt u Mij offers als u toch geen berouw hebt over uw zonden? Ik walg van de geur van het reukwerk, dat u voor Mij verbrandt. Uw heilige vieringen van de nieuwe maan en de sabbat en uw speciale vastendagen, ja, al uw bijeenkomsten zijn huichelachtige vertoningen! Ik wil daar niets mee te maken hebben” JESAJA 1:11-12 HB.
Was dit een reden voor het Joodse volk om zich te bekeren van hun dode werken? Is dit ons, de gelovigen in Jezus Christus, tot voorbeeld om ons leven te zuiveren van al het kwaad en onechtheid? Ik ben ervan overtuigd dat God in Zijn recht staat wanneer Hij ook tot de hedendaagse kerk zegt:
“Ik haat uw vertoon en al datgene wat u beweert te zijn, uw schijnheiligheid en uw ‘verering’ van Mij met uw godsdienstige feestdagen en uw plechtige bijeenkomsten. Ik zal uw brand- en dankoffers niet aannemen. Ik weiger ook maar een blik te werpen op uw vrede-offers. Weg met uw lofliederen. Ik beschouw ze alleen maar als lawaai. Ik zal geen minuut luisteren naar uw muziek, hoe mooi het ook klinkt. Ik wil een stortvloed van rechtvaardigheid zien, een lawine van goede daden” AMOS 5:21-24 GNB.
God kan geen gemeenschap hebben met ons uiterlijk geloof wanneer innerlijke geloof niet aanwezig is. Lees maar wat God zegt, “Ik wil uw slachtoffers niet, Ik wil uw liefde. Ik hoef uw brandoffers niet, Ik wil dat u Mij kent. Maar u bent net als Adam, U hebt mijn verbond verbroken en bent Mij zo ontrouw geworden” HOSEA 6:6-7 HB.
Dit is het eerste deel - Volgende maand zullen we deze studie vervolgen.
Ik wens je een fijne dag, Fred IJzerman
Datum gemaakt: 12-8-2013
Versie: 14
  • Waardering
  • Hoeveel sterren geeft u dit artikel?