Vanaf hoofdstuk 9 schreef Paulus over de plaats van Israël in het plan van God en over het geheimenis dat aan Paulus is geopenbaard: Het geheimenis namelijk, dat God de verharding van Israël ten goede heeft doen komen aan de Heidenen.
God heeft de val (de misstap) van Israël op een wonderlijke wijze gebruikt om zijn heilsplan te vervullen. Dat al voor de grondlegging van de wereld bestond; n.l., dat de gerechtigheid door de verkiezende genade van God zich behalve voor de Joden ook zou uitstrekken tot de Heidenen; gerechtigheid die God geeft aan een ieder die in Jezus Christus gelooft.
Vanaf hoofdstuk 12 schrijft Paulus over de praktijk van het geloofsleven. Het thema van het laatste gedeelte van de Romeinenbrief is, dat God verheerlijkt wordt door de toewijding van de gelovige. Dat sluit aan bij een onderwerp dat we eerder hebben behandeld, n.l. de levensheiliging.
In ROMEINEN 8:13-14 lazen wij eerder:
“Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven. Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods”.
Wij zijn als gelovigen bekleed met Christus. We zijn nu geen slaven meer van de zonde. Toen wij tot het geloof kwamen is de Heilige Geest in ons komen wonen. De Heilige Geest wil ons helpen om in de gezindheid van de Geest te leven en ons niet te laten beheersen door onze menselijke begeerten. De Heilige Geest wil ons troosten en ons leven leiden. De Heilige Geest wil met onze geest getuigen dat wij kinderen van God zijn en ons helpen om steeds meer te gaan beantwoorden aan het beeld van Jezus Christus; om als echte zonen en dochters van God te leven. Dus als koningskinderen. We moeten ook wat nu volgt zien als een uitvloeisel van de levensheiliging.
Ging het Paulus in eerste instantie vooral om wat God in het leven van de gelovige bewerkt, in de komende hoofdstukken gaat het meer om de uitwerking daarvan in onze dagelijkse manier van leven.
Er mag geen kloof bestaan tussen belijden en beleven
Het begint met een volledige toewijding aan de Heer; een verlangen om met hart en ziel de Heer te dienen. Onze toewijding moet uitmonden in een levenswijze waarin die toewijding in daden wordt omgezet.
Daarvoor is het ook van groot belang dat wij ontdekken welke gaven de Heilige Geest, die in ons woont, ons heeft gegeven. Door uit te gaan van die gaven kunnen wij in de gemeente de plaats innemen waar wij met de meeste vrucht kunnen functioneren. God kan door de Heilige Geest pas dan, ‘in ons en door ons’ Zijn werk doen wanneer wij ons leven hebben gesteld tot een offer voor God. Daar gaat het over in deze bijbelstudie.
Het ware offer
Lezen - ROMEINEN 12:1-8
“Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.
Want krachtens de genade, die mij geschonken is, zeg ik een ieder onder u: koestert geen gedachten, hoger dan u voegen, maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld. Want, gelijk wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werkzaamheden hebben, zo zijn wij, hoewel velen, een lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander.
Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade, die ons gegeven is: profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen; wie vermaant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid”.
Om te beginnen een aantal opmerkingen over, ‘onze verhouding’ tot God, zie VERS 1-2.
Misschien gaat het in deze twee teksten wel om het meest belangrijke voor een christen.
Paulus dringt er bij de broeders, met name de Messiasbelijdende Joden, op aan om zich beschikbaar te stellen als een offer voor God. Hij verwijst met deze opmerking naar de Joodse eredienst waar het brengen van offers van dieren gebruikelijk was.
Was er nog wel plaats voor het offer?
Jezus heeft toch voor eens en voor altijd het offer van Zijn Leven gegeven? Ja, er is nog plaats voor het offer, maar dan niet meer van dode dieren, maar van levende lichamen. Lichamen, die door dit offer niet sterven, maar juist echt gaan leven. Met het woord “lichaam” wordt hier de totale mens bedoeld die in alle opzichten leeft voor God. Het is een offer dat God ‘welgevallig’, is omdat (alleen) op die manier het opstandingsleven van de Here Jezus in de gelovige werkelijkheid wordt. De tempeldienst valt weg, omdat het hele leven van de gelovige tot een tempel wordt van de Heilige Geest.
Het offer van ons leven bestaat uit volledige beschikbaarheid en overgave. Klaar om gebruikt te worden voor de eer en de dienst van God. Niet ik, maar God bepaalt de prioriteiten. Ook mijn vrije tijd is van de Heer. Als wij echt als christen willen leven moeten wij ons totaal overgeven aan God en vragen: “Heer wat wilt u nu dat ik doen zal?”.
Dat gaat veel verder dan alleen maar geloven en netjes leven. Ik denk dat dit offer wel heel bijzonder duidelijk wordt bij vervolgde christenen. In ROMEINEN 8:17 lezen we dat kinderen van God ook mede-erfgenamen zijn van Christus. Dat houdt onder meer in dat wij ook delen in zijn lijden. Een christen zal in zijn geloof veel vrede en vreugde vinden, maar hij/zij zal ook om Christus’ wil moeten lijden.
Het is een bediening waarin God verheerlijkt wordt. Dat is nu wat Paulus “onze redelijke eredienst” noemt. In ROMEINEN 12:2 vermaant Paulus ons om niet gelijkvormig aan deze wereld te worden, maar… zegt hij, wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken.
In wat ruimere bewoordingen vinden we dit terug in de brief van Paulus aan Efeze.
“U hebt toch over hem gehoord, u hebt toch onderricht over hem gekregen? Door Jezus wordt duidelijk dat u uw vroegere levenswandel moet opgeven en de oude mens, die te gronde gaat aan bedrieglijke begeerten, moet afleggen, dat uw geest en uw denken voortdurend vernieuwd moeten worden en dat u de nieuwe mens moet aantrekken, die naar Gods wil geschapen is in waarachtige rechtvaardigheid en heiligheid” EFEZIËRS 4:21-24 NBV.
Wereldgelijkvormigheid is in eerste instantie een zaak van het innerlijk, van het oude denken. Het denken dat bepaald wordt door het eigen ik, eigenbelang, materialisme, uiterlijkheden, etc. Wereldgelijkvormigheid is eigenlijk: gelijk in houding, gelijk aan de levenshouding van de wereld. Je zou ook kunnen zeggen: de gezindheid van het vlees. Zie ROMEINEN 8:5.
Het gaat hier dus beslist niet alleen om het tonen van bepaalde uiterlijkheden waarin wij ons zouden moeten onderscheiden, zoals een zwarte jas en een zwarte hoed. Het gaat er om dat ons nieuwe menszijn in onze houding en in ons denken tot uitdrukking komt.
Laten we in dit verband ook lezen 1 JOHANNES 2:15-16 NBV.
“Heb de wereld en wat in de wereld is niet lief. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem, want alles wat in de wereld is – zelfzuchtige begeerte, afgunstige inhaligheid, pronkzucht –, dat alles komt niet uit de Vader voort maar uit de wereld”.
Daar staat nogal wat! Wanneer wij de wereld lief hebben is de liefde van de Vader niet in ons. De liefde voor de wereld is dus niet te verenigen met de liefde van God. We kunnen niet ongestraft van twee walletjes eten.
In plaats van wereldgelijkvormig te zijn, moeten we hervormd worden door de vernieuwing van ons denken. Dat heeft alles te maken met een nieuwe gerichtheid; met het leven vanuit het opstandingsleven. Wanneer ons denken vernieuwd wordt omdat de Heilige Geest de leiding in ons leven heeft genomen dan kunnen we volgens ROMEINEN 12:2 onderkennen wat de wil van God is. Dat wil zeggen dat we als het ware met de hulp van de Heilige Geest al keurend kunnen proeven wat de wil van God is.
Om die wil te leren kennen is het in de eerste plaats noodzakelijk dat je anders bent gaan denken. Dat je denken niet bepaald wordt door je eigen begeerten, maar door de Geest. Je moet je openstellen voor de werking van de Heilige Geest die in je woont.
Zou ook het biddend lezen van het Woord van God ons niet steeds meer duidelijk maken wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene, zoals in VERS 2 staat?
Deze dingen laten zien dat je niet kunt sjoemelen. Met één been in de wereld en met één been in het geloof staan, maar met ons hele hart proberen als een echte zoon of dochter van God te leven.
Gaven van de Heilige Geest
Wanneer we de VERZEN 3-8 lezen dan zouden we de neiging hebben om het zwaarste accent te leggen op de charismata, de gaven van de Heilige Geest, omdat wij hebben ontdekt hoe belangrijk deze gaven zijn voor een levende gemeente. Toch moeten we dit gedeelte lezen in het verlengde van het voorgaande waarin het gaat om ons leven als offer voor God. Een leven beschikbaar om ons te geven in Zijn dienst en het zoeken van de wil van God voor ons leven.
In de VERZEN 3-6 geeft Paulus aan dat men zijn zinnen niet moet zetten op dingen die te hoog zijn om er de zinnen op te zetten. Hij duidt hier op het verlangen om over buitengewone gaven te kunnen beschikken om zichzelf daarop te kunnen beroemen. Dat gaf aanleiding tot afgunst en hoogmoed.
Het is God die deze gaven geeft aan wie Hij wil.
Je bent dus niets meer of minder wanneer je een bepaalde gave wel of niet hebt ontvangen. Zoals de lichaamsdelen allemaal verschillende functies hebben en niet zonder elkaar kunnen, zo is het ook in de gemeente. Ieder heeft zijn eigen gaven ontvangen opdat het geheel goed kan functioneren.
Wanneer wij ons leven als een offer beschikbaar hebben gesteld voor God dan is er bij elke pas bekeerde christen een verlangen om iets voor de Heer te gaan doen.
Je zegt; ‘Dank U God voor het offer van Jezus Christus. Ik heb U lief om wat U voor mij deed. Ik wil U dienen. Wilt U mij nu laten zien wat U wilt dat ik zal doen’. De Heer wil vervolgens ook gebruik van ons maken en geeft ons gaven, (charismata). Wij krijgen die gaven dus niet om ons:
Je moet deze gaven wel onderscheiden van je normale bekwaamheden. Soms liggen ze in het verlengde daarvan, soms ook niet. Ik denk dat je ze kunt omschrijven als bijzondere begaafdheden die God aan ieder afzonderlijk lid van de gemeente van Christus geeft om hem of haar in staat te stellen als deel van het Lichaam van Christus te functioneren.
De Heilige Geest die in ons woont kan zich door die gaven op verschillende manieren openbaren. Hij kan b.v. Zijn liefde of Zijn kracht tonen in ons dienen of in bijzondere wijsheid tot uitdrukking brengen. Hij kan de wil van God via ons bekend maken.
Lees over de gaven van de Heilige Geest meer in 1 CORINTHIËRS 12:4-11.
Welke gaven of geestelijke begaafdheden worden in de brieven van Paulus genoemd?
Het is de vraag of in elke gemeente de zelfde gaven voorkomen of dat er verschillen zijn. Wij kunnen het werk van de Heilige Geest niet in vakjes stoppen. Hij openbaart zich op allerlei manieren.
De bedoeling van de gaven is, dat wij samen onze bijzondere begaafdheden gebruiken voor de opbouw en het goed functioneren van de gemeente. De gaven zijn gegeven om elkaar en de gemeente daarmee te dienen. Paulus legt het accent hier niet op de gaven op zich, maar juist op het feit dat wij ieder afzonderlijk leden zijn ten opzichte van elkaar. Dat wij elkaar nodig hebben om samen toe te groeien naar het beeld van Christus.
De gaven zijn dus geen doel op zich, maar ze zijn een middel om het doel te bereiken. Het is duidelijk, dat die gaven niet bedoeld zijn om onszelf daarmee een dienst te bewijzen.
De genadegaven zijn openbaringen van de Heilige Geest tot welzijn van allen.
De gaven die wij van God hebben gekregen zijn geen cadeautjes die je uitpakt en in de kast legt. En ze later zo nu en dan eens even bekijkt (wat heb ik toch een mooie gave gekregen, veel mooier en belangrijker dan die van broeder of zuster…)
Nee, de gaven zijn ook altijd opgaven
Opgaven om geleid door de Heilige Geest op onze eigen plek in de gemeente, in het Lichaam van Christus te functioneren. Paulus gebruikt in dit verband in meerdere brieven het beeld van het menselijke lichaam als een vergelijking met het Lichaam van Christus. Lees ROMEINEN 12:6-8; EN 1 CORINTHIËRS 12:1-27.
Paulus vergelijkt de gaven met de functies van het menselijke lichaam. In deze gedeelten blijkt heel duidelijk, dat het lichaam een samenhangend geheel is. De één kan niet zonder de ander. Wanneer een bepaalde gave niet wordt ingezet, kan het lichaam niet naar behoren functioneren. (Denk maar eens aan de pink die nodig is om een stofje uit het oog te verwijderen).
Wanneer wij die begaafdheden willen gebruiken, dan moet de gemeente ook op grond van die gaven de taken invullen. Dus niet: er is een vacature en zijn er vrijwilligers? Maar echt ‘gaven-gericht’ proberen functies in te vullen.
Wanneer God ons bijzondere gaven heeft gegeven moeten die ook ingezet worden in de gemeente. Dat betekent, dat je in de eerste plaats zelf moet ontdekken wat jou gaven zijn.
Paulus lijkt zowel de Romeinen als de Corinthiërs te willen waarschuwen voor een verkeerd gebruik van hun gaven en zich niet op hun gaven te beroemen.
Vragen:
F. van der Werf.