Psalm 17
Soms kom je mensen tegen die het altijd maar voor de wind lijkt te gaan, terwijl jij altijd tegenwind moet oogsten in je leven. Oneerlijk, vindt je ook niet? Terwijl jij ook zo je best doet om een geslaagd leven te leiden, kom je tot de ontdekking dat het onbegonnen werk is. Hoe kan het nu dat de een alles lukt terwijl de ander alles bij de handen afbreekt. Het is een raadsel hoe dit kan. En soms is het nog erger omdat jij steeds de aangewezen zondebok lijkt. In je familie, op je werk, overal weten ze jou te vinden. Je voelt je voortdurend falen. Maar op den duur weet je niet beter, en ga je je ertegen wapenen.
Maar kun je je hier wel tegen wapenen? Kun jij ervoor zorgen dat je je ook kunt scharen in de rij van, succesvolle persoonlijkheden? Ik denk dat je al heel snel ontnuchterd zult worden door de magere resultaten. Want je innerlijke mens zal je wel eens de waarheid over jezelf vertellen in niet mis te verstane woorden. Je herinnering zit als een postzegel vastgeplakt op je ziel en zal je steeds weer confronteren met wie je bent. Kijk, wanneer jij nu iets bewust fout doet, tja, dan weet je tenminste dat je schuldig bent. Dat hoeft niemand je dan te vertellen. Maar dat niet begrijpbare gevoel, dat stuk onrechtvaardigheid, dat onterechte lijden, dat zijn van die raadsels waar je nooit lijkt uit te komen.
Moet je het er nu bij laten zitten? Alles maar gewoon lijdzaam ondergaan? Het zal mijn lot wel wezen? Ieder huisje heeft zijn kruisje? Ja toch. En als ik deze Psalm lees dan krijgt David toch ook het nodige op zijn bordje? Nu wat zeur ik dan. Goed het kan een keuze zijn om je te schikken in je lot, want God zal er wel een bedoeling mee hebben. Maar stel dat dit zo is, vraag je God dan ook naar een antwoord? Of durf je die confrontatie niet aan? Ondanks dat David het ook behoorlijk voor de kiezen kreeg schikte hij zich niet in het lot van het onvermijdelijke. Nee, duidelijk is dat David in hoger beroep ging.
Hij liet de antwoorden niet formuleren door zijn onvermogen. Ook het onbegrijpbare liet hij niet aan het woord komen. David leefde niet in raadsels, maar in zekerheden. David had geleerd om zich niet te beroepen op zijn denken, zijn gevoel, op wat anderen van hem dachten. Hij was een andere mening aangedaan. Hij kende een andere Rechter en daar legde hij zijn zaak neer. Mensen, maar ook hijzelf, waren niet in staat om zijn zaak eerlijk te beoordelen. Dus ook hun antwoorden zouden niet overeenkomen met de werkelijke waarheid.
Geeft David nu niet een totaal verkeerd beeld van zichzelf? Spiegelt hij zich nu mooier voor dan de werkelijkheid ons laat zien? Gaat hij nu niet teveel voorbij aan zijn eigen verantwoordelijkheid? Begint hij niet wat zweverig te worden wanneer hij zegt: “geen leugen komt over mijn lippen”. De indruk ontstaat dat David het allemaal zo goed doet. Hij zegt tegen God: “beproeft en peilt u mijn hart, u zult niets in mijn nadeel vinden”. Hoezo hypocriet. David je begrijpt toch zelf ook wel, als God je leven bekijkt dat je er ook niet al te best vanaf komt? Want zo onschuldig ben je toch niet?
Wie deze Psalm met aandacht leest zal ontdekken dat David niet beweerd onschuldig te zijn. Integendeel. Maar hij is er wel van overtuigd dat hij onschuldig is in de zaak waarin hij belast wordt door anderen. Eigenlijk zegt hij; ‘Heer er is niets wat de vijandige houding van mijn naaste rechtvaardigt’. Deze veronderstelling was geen trotse houding, maar meer het besef dat hij een zuivere houding ten opzichte van God wilde naleven. En dat is wat we horen in zijn betoog.
Hij vraagt God om te luisteren naar een eerlijke zaak. Hij komt niet bij God met een verdraaide waarheid. Nee, David is transparant, geheel doorzichtig in zijn doen en laten. Hij verhuld de waarheid niet in raadsels maar is rechtstreeks in zijn benadering tot God. David wist dat zijn zaak een ‘eerlijke aangelegenheid’ was. Hij nodigde God uit om te luisteren naar zijn roep om rechtvaardig behandeld te worden. Je bent niet de enige die een dergelijke behoefte heeft. Daarom is het goed om eens te kijken hoe David God aanspreekt in zijn zoektocht om door God getoetst te worden en niet door zijn vijanden.
En zo roept David om Gods aandacht in zijn omstandigheden. Maar let wel op hoe hij God tegemoet treed. ‘ik kom tot U in alle oprechtheid met een eerlijk hart’, dat was zijn gebed. Hij diende God niet met zijn lippen of uit louter plichtsbesef. Het was ook geen door mensen opgelegde godsdienst. Vgl. JESAJA 29:13. David naderde God vanuit een open hart. Daarom durfde hij God ook onder ogen te komen. Hij gaf God de ruimte om zijn kwestie van alle kanten te bezien om zo tot een rechtvaardig oordeel te komen. Wanneer God hem de waarheid zou vertellen, dan zou hij zich daar in kunnen vinden. Want dan had Gods oog gezien wat juist was. David was niet bang voor het oordeel van God, wel voor dat van mensen. Daarom zocht hij het hogerop en ging in Gods Rechtszaal zitten.
Dan zegt hij tegen God, ‘beoordeel mij maar’. En dan staat daar een woord wat de een met, ‘geweten’ en de ander met, ‘mijn hart’ vertaald. Zowel het geweten als het hart heeft iets gemeenschappelijks, namelijk dat het gebieden zijn waar wij zelf niet altijd een duidelijk zicht hebben. kijk dit getuigt van openheid en eerlijkheid. David verstopte zich niet, sprak ook niet in raadsels, maar was zeer open in zijn zoektocht om God recht te kennen. Beoordeel mijn innerlijke mens maar doe het nu, ja zelfs tot in de nacht. Sommige verklaringen gaan ervan uit dat een aangeklaagde de hele nacht in de Tempel voor Gods aangezicht doorbracht om op Gods oordeel te wachten. Het kan zijn dat David dit bedoelde maar zeker weten we dit niet. Feit blijft dat hij zelfs tot in de nacht klaar stond om Gods stem, Zijn mening te horen. Dit geeft het enorme verlangen van David aan om zijn zaak beslist te krijgen door de Allerhoogste.
God kon hem testen tot in alle schuilhoeken van zijn leven. Gods ogen konden vrij rondkijken in zijn diepste persoonlijkheid. En het is alsof David God aanspoorde van, ‘doe het maar, ik weet zeker dat U niets in mijn nadeel zult vinden’. Want mijn tegenstander heeft geen enkele reden om mij het leven zo zuur te maken. Elifaz, een van Job’s vrienden, viel hem ook aan omdat hij overtuigd was dat Job tegen God gezondigd had. En het antwoord van Job is gelijk aan dit van David. ‘Hij kent de wegen die ik bewandeld heb, en als Hij mij toetst dan ben ik zo puur als goud’. Job kende zijn eigen handel en wandel heel goed en ging Gods weg zonder af te buigen. Zie JOB 23:10-12.
David liep niet met de menigte mee, hij hield niet van het raadselachtige van de goden. Nee hij wilde duidelijkheid, in woord en daad. Natuurlijk was hij ook tot verkeerde daden geneigd, maar zocht in zijn zwakheid altijd weer de weg ‘van’ en de weg ‘met’ God. De weg van zondaars en spotters heb ik altijd gemeden. Zie PSALM 1. Dus is er voor mijn aanklagers geen eer te behalen om mij aan te klagen. Voor God ga ik vrijuit. Dat is geweldig, wat een getuigenis, wat een geloofszekerheid. David liet zich niet ten onrechte veroordelen. Hij liet zijn lot niet beslissen door mensen met onzuivere bedoelingen. David nam stelling tegen een ieder die zijn lot buiten God om wilden beslissen. Hij liet zich niet aan de kant zetten door de mening van mensen. Alleen God mocht hem toetsen en niemand anders.
Dus David was toch niet zo hypocriet. Hij was ook niet raadselachtig van tong. Want dergelijke mensen durven zich meestal niet zo kwetsbaar voor Gods aangezicht op te stellen. Maar David kende geen andere weg. Vandaar die ene hulpkreet. En die noodkreet is het keerpunt om alle raadsels te ontrafelen. O, die woorden van David in vers zes, is een groots getuigenis van zijn kennen van God. Hij hoefde zich niet te verstoppen hij was immers geen schuldige? Hij kende God als een rechtvaardige Rechter. “Maar nu roep ik naar U, juist naar U, mijn God, omdat ik weet dat U mij zult antwoorden. Luister alstublieft” PSALM 17:6 HB.
Alleen bij God wist hij zich verzekerd van een échte verzekering tegen het onrecht. En met zijn geloof, als de polisvoorwaarden in de hand, stelde hij zich op voor Gods aangezicht. En uit zijn hele houding ademde de hunkering naar God, “toon mij de wonderen van uw trouw”. Laat nu maar blijken hoe genadig u bent. Toon het maar aan mijn vervolgers. Wat een profetisch vergezicht, hij kende uitzicht en verlossing door Gods genade middelen. Dit richt onze aandacht naar Jezus onze Verlosser. Daarom mogen we zeggen; ‘Ik doe een beroep op Uw verbond wat een feit is door het bloed van het Lam’.
David liet zich niet intimideren door de mening van die ander. Ook liet hij zich niet een minderwaardigheids gevoel aanpraten. In plaats hiervan maakte hij zich sterk en kwam in de tegenwoordigheid van zijn God. En doet hij een beroep op Gods bescherming. “Behoed mij als de appel van uw oog”. David dacht aan de lessen die God hem geleerd had. Hij koesterde die levenslessen, ‘als het licht in zijn ogen’. Zie SPREUKEN 7:2. Hij wist dat daarin zijn bescherming lag. “Want de ogen van de HERE speuren heen en weer over de aarde, op zoek naar mensen die Hem zijn toegewijd, zodat Hij Zijn grote macht kan tonen door hen te helpen” 2 KRONIEKEN 16:9 HB.
Wanneer ogen elkaar ontmoeten dan weerspiegelen ze elkaars afbeelding. Het aankijken van elkaar verteld soms meer dan duizend woorden. Dit geheim kende David. God kon hem vrijuit in de ogen kijken en in die ontmoeting begreep God wat hij wilde zeggen. Dat was voor God geen raadsel. Hij had immers gezien dat David Hem was toegewijd. En nu zou Hij, de Almachtige, Zijn kind beschermen. Wat een troost voor David, voor ons. En God kiest voor David om hem te beschermen zoals een moeder haar jongen beschermt. Zo mogen wij ervaren, net als David, dat God ons door de pijnlijke omstandigheden van dit leven heen veilig thuis brengt.
En met die zekerheid staat David temidden van zijn aanklagers met hun gevoelloze harten en monden vol van hoogmoed. Ze willen maar één ding, ons omsingelen, in een hoek drijven zoals een leeuw, belust op zijn prooi. Maar is David hiervan onder de indruk? Laat hij zich opjagen als een dier zonder schuilplaats? Is hij onder de indruk van hun gebrul? Nee, hij laat zich niet bedreigen, hun vernietigingszucht legt zijn geloof in God niet lam. Ze hadden hem vaker in het nauw gedreven daarom sterkte hij zich ook nu weer in de Here, zijn God. Vgl. 1 SAMUËL 30:6.
Je sterk maken in de Heer van je redding. Geweldig wanneer je dit doet. Dan ben je niet een willoos slachtoffer, overgeleverd aan de raadselachtige van dit leven. Dan hoef je niet kansloos af te wachten. Want je doet een beroep op God, de Almachtige. Sta op Heer, gaat U hen maar tegemoet, dan zullen we eens zien hoe machtig ze zijn. O, David wist dat God hem zou redden van de mensen van deze ‘voorbijgaande wereld’. Want hun leven is zonder wezenlijke inhoud, ze zijn gericht op het tijdelijk van dit bestaan. En wat is hun loon? Zij, en hun nageslacht, vullen hun binnenste met de straf die hen toekomt.
Zo ging David afstand nemen van zijn vervolgers en zich richten op zijn toekomst. Een toekomst waarin de hemel zich met de aarde zal verbinden. Een toekomst waar God en mens elkaar ontmoeten in volmaakte harmonie. Want bij het ontwaken, zegt David, “zal ik mij verzadigen met Uw Beeld”. Een andere vertaling zegt: “Doch laat mij, zo ik leef naar uw wil, uw aanschijn mogen aanschouwen, aan uw beeltenis mij mogen laven wanneer ik ontwaak” PSALMEN 17:15 WILLIBRORD VERT. Zie ook 1 CORINTHIËRS 13:12.
Eigenlijk zegt hij hier; ‘het is mij voldoende om Uw aangezicht te aanschouwen wanneer ik rechtvaardig ben verklaard’. En hier wijst hij dan naar een leven na de dood, hoewel dit in het Oude Testament niet veel wordt genoemd. Toch vinden we een aantal verzen, dat de gedachte van; ‘wakker worden in de morgen’ verwijst naar de ‘hoop van de opstanding’. Wat zegt Job in zijn antwoord aan Bildad “Hoe lang blijven jullie mij nog tergen en proberen mij met woorden te verpletteren?” JOB 19:2. En dan getuigt ook Job van zijn geloof in een leven na dit leven.
“Want ik weet dat mijn Verlosser leeft en dat Hij tenslotte met Zijn voeten op de aarde zal staan. En nadat mijn huid van mij is afgevallen en mijn lichaam zal zijn vergaan, zal ik buiten het lichaam toch God mogen zien. Ja, ik zal Hem zelf zien, niet iemand anders; met mijn eigen ogen. O, wat verlangt mijn hart daarnaar” JOB 19:25-27 HB. Zie ook 1 KORINTIËRS 15:51-55.
Waar verlang jij naar? Zoek je ook een antwoord op de vele raadsels van dit leven. Laat je niet misleiden door wat anderen van je vinden. Luister eens vaker naar wat God zegt wat je moet doen. Hij kent je en geeft je een ‘eigenwaarde’ die niemand je onteigenen kan. Een eigenwaarde die tegen al het kwaad bestendig is. En dan zul je net als David of als Job en vele anderen zeggen; ‘wanneer ik wakker wordt, zal ik tot volle tevredenheid verzadigd worden met Uw Beeld, met Uw gelijkenis’. Dan zijn alle raadsels voor eeuwig opgelost.