In de eerste elf hoofdstukken van de Romeinenbrief vinden we een bepaalde opbouw. De inhoud vormt een samenhangend geheel. De bedoeling van de brief wordt dan ook duidelijker wanneer men de inhoud in zijn totale verband leest.
Om die reden lijkt het mij goed om een samenvatting te geven waaruit blijkt welke boodschap Paulus aan de gemeente te Rome wilde doorgeven. Dit doet niets af van de betekenis van de hoofdstukken 12 tot en met 16 van deze brief, waarin het accent ligt op de uitwerking van het leven met Christus door de Heilige Geest.
De brief van Paulus is vrij zeker geschreven in het jaar 57 na Christus. Dat was kort na de dood van keizer Claudius, die alle geboren Joden uit Rome had verbannen. Na zijn dood in 54 na Chr. keerden de Joden naar Rome terug. Ook de christenjoden die voor een deel door de prediking van Jezus zelf en de prediking van de apostelen tot het geloof gekomen waren. Hun geloof was nog doortrokken van het Oude Testament, van de wet en de besnijdenis. Dat was ook geen wonder. Ze waren ermee opgevoed en het Nieuwe Testament was er toen nog niet.
Paulus zegt aan het begin van zijn brief, dat in de hele wereld van hun geloof gesproken wordt. Misschien wel vanwege hun standvastigheid temidden van de afgodendienst die in Rome hoogtij vierde. Toch is het kennelijk belangrijk, dat Paulus in zijn brief indringend ingaat op de relatie tussen Christenen uit de Joden en Christenen uit de Heidenen, of liever over het Jood zijn en het Christen zijn. Hij vertelt over de onthulling van het mysterie, dat God de ongehoorzaamheid van Israël in Zijn plan heeft gebruikt om Zijn verkiezende ontferming ook uit te breiden tot de Heidenen. In die zin, dat door het verlossingswerk van Jezus Christus zowel Joden als Heidenen, (uitsluitend) door het geloof in Hem behouden kunnen worden. Paulus verbindt via het geloof van Abraham het Oude Verbond met het Nieuwe Verbond.
In de Romeinenbrief legt Paulus op een prachtige manier uit wat de uitgangspunten zijn voor het Christelijk geloof. Hij heeft dat zo gedaan, dat een grote kerkhervormer als Luther, door deze brief tot een totale vernieuwing van zijn denken is gekomen. Hij ontdekte, dat hij alleen door genade behouden kon worden.
Paulus was zelf een Israëliet uit de stam Benjamin. Hij wist waar hij het over had. Hij had zelf gestudeerd aan de voeten van de gezaghebbende wetgeleerde Gamaliël. Zijn ijver voor de wet heeft hem ertoe gebracht om de Christenen te vuur en te zwaard te vervolgen. Maar Paulus is door Jezus zelf geroepen op de weg naar Damascus en tot radicale bekering gekomen. Jezus, heeft hem geopenbaard, dat hij als gevolmachtigd apostel het evangelie moest verkondigen aan Joden en Heidenen en dat heeft hij met een ongelooflijke ijver en bezieling gedaan.
Waar gaat het om in de Romeinenbrief?
De kern vinden we in ROMEINEN 1:16-17.
In de brief aan de Romeinen werkt Paulus dit systematisch uit.
Hij begint met te verklaren, dat de Heidenen schuldig staan voor God. Ze hebben geen verontschuldiging zegt Paulus in ROMEINEN 1:20. Ieder mens kan God kennen, want God heeft zich in Zijn ‘scheppingswerk’ geopenbaard. In plaats daarvan zijn ze het schepsel gaan vereren boven de Schepper. Denk aan dieren en vogels. Nee, zegt Paulus, de Heidenen zijn niet te verontschuldigen. De Heidenen kunnen evenmin op basis van hun levenswijze en hun goede werken behouden worden. Ze staan schuldig voor God.
Dat ligt natuurlijk heel anders voor de Joden.(?)
Nee, zegt Paulus. Je bent niet verontschuldigd door het feit dat je toevallig een Jood bent. Als Jood moet je jezelf niet verheffen en oordelen over de Heidenen, want je doet dezelfde dingen. Zie ROMEINEN 2:1-4. Ook de Joden moeten, wanneer ze weten van de rijkdom van Gods goedheid en van Zijn verdraagzaamheid en geduld op de knieën gaan en zich voor God verootmoedigen.
De Joden dachten: Wij horen bij het volk van God, dus ons kan niets overkomen. Maar het Jood zijn op zich is dus niet bepalend voor de vraag of ze gerechtvaardigd worden door God, in het oordeel dat komt.
Maar de Joden hebben toch de wet gekregen van God?
Zij kunnen zich tegenover de Christenen uit de Heidenen toch beroemen op het feit, dat God Zijn wil aan Israël bekend heeft gemaakt en dat de Joden de wet kennen. Neen, de Joden kunnen zich op het bezit van de wet en op hun wetskennis niet beroemen. Als je niet leeft naar de wil van God, dan heeft die wetskennis geen enkele betekenis. Voor de Joden was de wet geworden tot een systeem van normen en waarden, maar ze dienden God niet met hun hele hart. Dat geldt ook voor de besnijdenis. Lees ROMEINEN 2:28-29. Hier lezen we dat de echte besnijdenis de besnijdenis van het hart is.
Paulus komt dan tot de slotsom, dat allen, zowel Joden als Heidenen (Grieken) onder de zonde zijn. Zie ROMEINEN 3:9-12. Niemand is rechtvaardig voor God. Zelfs niet één Jood of Heiden kan op grond van eigen goede werken aan het oordeel ontkomen. Zelfs niet één Jood kan op grond van zijn wetskennis of zijn werken der wet of zijn besnijdenis behouden worden. Er is maar één manier om gerechtvaardigd te worden en dat is door het geloof in Jezus Christus, die onze zonden verzoend heeft. Zie ROMEINEN 3:21-24. Dus niet:
Hoe zit dat dan als je als kind gedoopt bent of op de belijdenis van je geloof.
Ben je dan behouden? Het antwoord hierop moet luiden dat niet het uiterlijke teken op zich bepalend is, hoe waardevol dat ook mag zijn. Het gaat er om of wij met de mond belijden dat Jezus Heer is en met het hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt. ROMEINEN 10:10.
Maar hoe zit het dan met: ‘het verbond met Abraham zijn vrind bevestigt Hij van kind tot kind?’
In hoofdstuk 4 maakt Paulus duidelijk dat Abraham al gerechtigheid ontving van God toen hij nog niet besneden was. Niet door wat Abraham deed, maar wat God in Zijn genade deed aan Abraham lag de rechtvaardiging. Abraham werd gerechtvaardigd omdat Hij zijn vertrouwen stelde op God. Op basis van het geloof van Abraham zijn de beloften van God voor al zijn nageslacht gegeven en, zegt Paulus, dat geldt ook voor ons die ons geloof vestigen op God. Zie ROMEINEN 4:24-25. Onze rechtvaardiging berust niet op natuurlijke afstamming maar op persoonlijk geloof op grond van het nieuwe verbond in Christus’ bloed.
Veel mensen vragen zich af waarom je zou geloven. Wat levert het mij op? Lees ROMEINEN 5. Als wij Jezus volgen, dan mogen wij als gelovigen daar de vruchten van plukken.
Wat zijn de vruchten van de rechtvaardiging?
We komen dan uit bij de levensheiliging.
Wanneer wij door de heilige Geest met God verbonden zijn, dan zal dat ook gevolgen hebben voor ons leven. In ROMEINEN 6 legt Paulus uit dat iemand die gelooft heeft en gedoopt is ook een nieuwe levenswandel moet tonen. In ROMEINEN 6:3-11 geeft hij als uitleg van het opstandingsleven een prachtige beschrijving van de betekenis van de doop. Adeldom verplicht. Wanneer wij het koninklijke kleed van Christus omgehangen hebben gekregen, dan moet dat opstandingsleven ook in ons zichtbaar worden. Ons leven wordt helemaal doortrokken door het werk van de Heilige Geest en door de liefde van God die in ons is uitgestort.
Dat proces van heiligmaking is een doorgaand proces waarin onze geest steeds meer door de heilige Geest gevormd wordt om uit te groeien tot een echt kind van God. De heilige Geest:
Maar Paulus schrijft ook over de strijd tussen vlees en geest.
Tussen puur menselijke verlangens en begeerten en aan de andere kant het leven uit de geest. Lees ROMEINEN7:21-26. Gelukkig hoeven wij niet te wanhopen, want door de heilige Geest zijn wij in staat om de strijd tegen onze zondige verlangens te winnen. Ons leven wordt niet meer beheerst door de wet en de slavernij van de zonde, maar wij zijn zonen en dochters geworden van God met alle rechten die daaraan verbonden zijn. Wij mogen God zelfs: “Pappa” noemen. Zo dicht is Hij door Jezus Christus bij ons gekomen.
In de hoofdstukken 9-11 schrijft Paulus over de uitverkiezing.
Uit de opbouw van de brief en ook uit de volgende hoofdstukken blijkt duidelijk, dat Paulus het hier niet heeft over het uitsluiten van individuele personen van het heil in Jezus Christus. Hij zit nog steeds in zijn betoog, dat het heil niet alleen meer voor de Joden is, maar dat een ieder die in Jezus gelooft behouden kan worden. Door Christus zijn Jood en Heiden in dat opzicht op één lijn komen te staan. Hij heeft de twee tot één gemaakt. Zie EFEZIËRS 3:14.
De uitverkiezing spreekt wel over een verharding van een deel van Israël dat niet behouden wordt, maar dat komt omdat de meeste Joden het evangelie niet wilden aannemen. Natuurlijk was Israël het uitverkoren volk en God houdt nog steeds van dit volk, maar Israël heeft zijn Messias verworpen en velen van hen dienen God niet meer met hun hart. Daarom heeft God hun harten verhard en God heeft dit in Zijn plan voorzien. Paulus noemt dit plan een geheimenis, dat eeuwenlang verborgen is gebleven, maar aan Paulus door God is geopenbaard. In de relatie tot dat plan moeten wij denk ik ook de opmerking over Farao plaatsen:
“Daartoe heb ik u doen opstaan, opdat ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde” ROMEINEN 9:17-18.
Wat is dat geheimenis?
Dat door de afwijzing van Christus door de Joden ook voor Heidenen de mogelijkheid is geopend om behouden te worden. De verkiezing van God;
Israël is niet als geheel verworpen, maar het uitverkoren deel van Israël wordt behouden. Dat zijn de Israëlieten die aan het evangelie van Christus gehoor hebben gegeven. In die tijd waren dat Paulus zelf, de twaalf apostelen en alle andere Messiasbelijdende Joden. Ook in deze tijd mogen we horen, dat er weer steeds meer Messiasbelijdende Joden komen, ook in Israël zelf.
Paulus waarschuwt ons ervoor om ons nu niet te verheffen ten opzichte van de Joden.
Wanneer de volheid der heidenen binnengaat, d.w.z. wanneer de grote stroom van heidenen Christus heeft aangenomen dan zal ook heel Israël behouden worden. Bij “volheid” kunnen we denken aan “voltalligheid”, d.w.z. dat het getal van de heidenen dat God zich gesteld heeft vol is. De verharding en de geest van diepe slaap blijkt dus pas opgeheven te worden als het getal van de heidenen vol is. Dat is het moment waarop de doelstelling van God is gehaald. Dat is tevens het tijdstip van de opname van de gemeente van Christus. Zie 1 THESSALONICENZEN 4.
Voor Israël geldt volgens ROMEINEN 11:29:
“Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk”.
Dat betekent, dat God trouw blijft aan Zijn beloften. Het is belangrijk om ons te realiseren dat Israël voor God niet definitief heeft afgedaan. Wij weten immers dat er diverse profeten over het herstel van Israël hebben gesproken: Lees b.v. EZECHIËL 37:9-14 EN ZACHARIA 13:8-9 EN 12:10-14.
In OPENBARING 7:4-8 lezen we over de knechten van onze God uit Israël die aan hun voorhoofden moesten worden verzegeld voordat de vier engelen schade zouden toebrengen aan de aarde. Honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen van Israël. Een teken, dat Israël, met name het gelovige Israël niet afgedaan heeft. Misschien is daarvan wel het beste bewijs, dat de poorten van het Nieuwe Jeruzalem de namen zullen dragen van de twaalf stammen van de kinderen Israël’s.
Lezen: ROMEINEN 11:11-21. God maakte al vóór de grondlegging der wereld (schepping) een plan om ervoor te zorgen, dat nog veel meer mensen deel zouden krijgen aan het heil. Zie Romeinen 8:28-30. Wat een rijkdom, wijsheid en kennis van God komt in dit plan tot uitdrukking.
Hem komt de heerlijkheid daarvoor toe tot in eeuwigheid.
F. van der Werf