Vervolg van studie 12a
Inhoud: studie 12b
Handelen met een doel
Gelukkig zijn er ook gemeenten die zich ten diepste bewust zijn wat het inhoud om te handelen vanuit Gods autoriteit, om namens God te binden en te ontbinden. God heeft deze autoriteit toegekend om de gemeente ‘rein te bewaren’ totdat Hij komt! Ook al is het een moeilijke beslissing om iemand over te leveren aan de satan, en buiten de gemeenschap te plaatsen. Noodzakelijk is het soms wel. Natuurlijk, en dat is al eerder genoemd, moet het dan wel gaan om ernstige zaken en dat de zondaar volhardt in het kwade gedrag. Dan mogen wij ons afzonderen om ons eigen leven in reinheid te bewaren.
“Wat ik bedoel is dit: u mag niet omgaan met iemand die zichzelf een broeder of zuster noemt, maar in feite een ontuchtpleger is, een geldwolf, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard of uitbuiter. Met zo iemand mag u beslist niet eten” 1 CORINTHIËRS 5:11.
Een gemeente heeft een voorbeeld functie voor zichzelf, maar ook voor de wereld. Daarom moeten we afstand nemen van mensen die zeggen dat ze christen zijn maar dit niet Bijbels praktiseren. Zulke mensen brengen schade toe aan de gemeente. Wanneer hun gedrag wordt goed gepraat verduisteren ze het getuigenis van de gemeente. En een dergelijke gemeente geeft een verwrongen beeld van ‘de sleutel der waarheid’.
Vergelijk ook de volgende teksten: HANDELINGEN 20:29-31; ROMEINEN 16:17-20; 2 THESSALONICENZEN 3:6-14; TITUS 1:9-14; 2 JOHANNES 9-11.
Als dergelijke dingen plaatsvinden en er is geen berouw of bekering dan mag men over gaan tot het “uitleveren aan satan”, het ontbinden. Ook wel het losmaken van een persoon en buiten de geloofsgemeenschap plaatsen.
P. Nullens zegt:
'Dit overleveren aan de satan is een uitdrukking die verwijst naar een krachtige en formele uitbanning uit de gemeente. Het gaat hier om een radicale uitlevering aan de wereld, het machtsgebied van de satan. Vgl. 1 JOHANNES 5:19. De wereld, de mensheid die God afwijst, bevindt zich in de machtsfeer van de satan. Vgl. EFEZIËRS 1:1-2; GALATEN 1:4; KOLOSSENZEN 1:13. Deze overlevering heeft tot gevolg dat het lichaam van de geëxcommuniceerde wordt aangevallen. Zie 2 CORINTHIËRS 12:7; LUCAS 13:16 en JOB 1.
Het doel van dit lichamelijk en geestelijk lijden blijft uiteindelijk de redding van de geest, de vereniging van Gods Geest met de menselijke geest. Maar indien de persoon volhardt in de zonde is er geen sprake van behoudenis, daar windt Paulus geen doekjes om.
“Timoteüs, mijn kind, ik vertrouw je deze opdracht toe op grond van de profetische woorden die destijds over jou zijn uitgesproken. Laten die je tot steun zijn in de goede strijd die je, toegerust met geloof en een zuiver geweten, moet voeren. Doordat sommigen hun geweten hebben verloochend, heeft hun geloof schipbreuk geleden. Onder hen bevinden zich Hymeneüs en Alexander, die ik aan Satan heb overgeleverd om hun te leren dat ze God niet moeten lasteren” 1 TIMÓTHEÜS 1:18-20.'
Einde citaat
MATTHÉÜS 18 mogen we niet naar willekeur gebruiken, of hiermee handelen naar eigen inzicht. Het onderscheiden van geesten is hier zeer zeker op zijn plaats, zie 1 CORINTHIËRS 12:10. Dit handelen, heeft een duidelijk doel wat we goed voor ogen moeten houden. Bij Jezus ging het ook altijd om het behoud van de enkeling. Elke tucht handeling moet dus een wezenlijk onderdeel zijn van het in liefde begeleiden van de gelovige naaste. Het moet geen handeling zijn om iemand maar uit je midden weg te doen. Omdat je vindt dat door dergelijke mensen de gemeente haar gezicht zal verliezen. Velen zien MATTHÉÜS 18:15-20 als tuchtregel voor de gemeente, men kan het in één adem lezen met JOHANNES 20:23. In beide gedeelten gaat het om iemand te laten zien in welke situatie hij of zij zich bevindt.
Enkele voorbeelden
“Maar Petrus zei: ‘Ananias, waarom heb je je door Satan laten misleiden en heb je de heilige Geest bedrogen (…) Petrus vroeg haar: ‘Zeg me, heb je het stuk grond voor dit bedrag verkocht? ’ Ze antwoordde: ‘Ja, voor dit bedrag.’ Daarop zei Petrus: ‘Hoe heb je durven besluiten om de Geest van de Heer te trotseren? (…) De hele gemeente en allen die hiervan hoorden, werden door grote schrik bevangen” HANDELINGEN 5:1-11.
Je moet dit gedeelte maar eens helemaal lezen. En stel je dan eens voor dat dit op een zondag in een willekeurige kerk zou gebeuren. Dat zou wereldnieuws zijn. Alle kranten zouden erover berichten. De kerk zou op haar grondvesten staan te schudden. Reken maar dat het op de kerk van toen ook geweldig veel indruk heeft gemaakt. Er staat dat ze, ‘door grote schrik werden bevangen’. Petrus die hier de leiding had trad namens God op om de gemeente te beschermen. Maar geeft hiermee ook een waarschuwing af, om niet met je geloof te sjoemelen. Dat je in alles eerlijk blijft.
De zonde van Ananias en zijn vrouw hadden niets met gierigheid te maken. Ze konden immers zelf beslissen hoeveel ze wilden geven. Daar lag dus het probleem niet. Hun zonde was dat ze lieten voorkomen dat ze meer gaven en zichzelf zo als heel vrijgevige mensen lieten zien. Zo kon er zonde binnen de gemeente komen en dat heeft altijd een verwoestende uitwerking. Daarom sprak Petrus hen ook aan om dat leugenachtige gedrag te ontmaskeren. Een indrukwekkend verhaal.
Ook Paulus paste dit principe van gemeente zuivering toe. Zo komen we een verhaal tegen dat verteld over een man die met zijn moeder een affaire had. En de gemeente leiders lieten het maar gewoon toe, ze deden of er niets aan de hand was. De normen en waarden waren dus ver te zoeken en daar spreekt Paulus hen op aan. Hij ging hen wijzen op hun verantwoordelijkheid. Want dit zondige gedrag ging in tegen de heiligheid van God en vormde een groot gevaar voor andere christenen. Maar was ook een anti getuigenis voor de omgeving. Daarom was het nodig dat er werd ingegrepen. Paulus zegt er dit van:
“Wat mijzelf betreft, in persoon ben ik afwezig, maar in de geest ben ik aanwezig; en alsof ik bij u was, heb ik in de naam van onze Heer Jezus de man die dit doet al veroordeeld. Wanneer u en ik dus in de geest bij elkaar zijn, en de kracht van onze Heer Jezus bij ons is, moet u die persoon aan Satan uitleveren. Dan gaat zijn huidige bestaan verloren, opdat hij zal worden gered op de dag van de Heer. U hebt geen enkele reden om zo zelfvoldaan te zijn. Weet u niet dat al een beetje desem het hele deeg zuur maakt?” 1 CORINTHIËRS 5:3-6.
De zonde vormt altijd een direct gevaar voor de geestelijke gezondheid van de gemeente. Zie ook HANDELINGEN 13:9-12; 1 TIMÓTHEÜS 1:18-20; 2 TIMÓTHEÜS 2:16-18.
Wat heel belangrijk voor ons is, dat we weten dat het binden en ontbinden alleen geldt voor gelovigen die in de zonde volharden. Zie MATTHÉÜS 18:15-20. Daartegen over staat dat wij ook de macht hebben om zonden te vergeven.
“Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven” JOHANNES 20:23.
Of iemand vergeving kan of wil ontvangen is afhankelijk of er berouw heeft plaatsgevonden. Als de zonden beleden worden moet de gemeente vergeving schenken. Dat is het uitspreken, zowel tegen de persoon maar ook in de gemeente. De persoon wordt dan zowel op aarde als in de hemel vrijgesproken en ontbonden van zijn zonden. Iedere gelovige mag zeggen: uw zonden zijn u vergeven of uw zonden blijven op u. Let wel! Dit zeg je niet in eigen kracht, maar in de Naam van de Here Jezus, en op grond van het woord van God. En alleen dan, wanneer de heilige Geest je ertoe leidt iemand te bestraffen of te bemoedigen met vergeving en aanvaarding.
Het ontbinden past men toe op hen die tegenstanders zijn geworden en zo de heiligheid van God en de gemeente te schande maken door zonde of leerstellig gedrag. Dit alles moet wel geschieden onder de leiding van de Heilige Geest en ter verantwoording van de hele gemeente.
“Als ze naar hen niet luisteren, leg het dan voor aan de gemeente. Weigeren ze ook naar de gemeente te luisteren, behandel hen dan zoals je een heiden of een tollenaar behandelt” MATTHÉÜS 18:17.
De gemeente heeft het recht te binden en te ontbinden. Zie MATTHÉÜS 18:18. Dit heeft een tweedelig doel:
Commentaar bij 1 Timótheüs 1:20
Het uitleveren aan de satan kunnen we ook lezen in, 1 CORINTHIËRS 5:3-6. En misschien ook wel in GALATEN 1:9. “Ik heb het al eerder gezegd en zeg het nu opnieuw: wanneer iemand u iets verkondigt dat in strijd is met wat u hebt ontvangen – vervloekt is hij”. Paulus wist dat de satan zich kan voordoen als een engel van het licht. Zie 2 CORINTHIËRS 11:14-15. En die brengen boodschappen, die strijdig zijn met het evangelie van Jezus Christus. Deze engelen, in welke gedaante dan ook, beschouwt Paulus als vervloekten. Want wat ze doen is dat zij het ‘hart van het evangelie’ wegnemen om zo de mensen weer onder de wet te brengen. En tegen zulke mensen keert Paulus zich heftig, zelfs zijn eigen verkondiging mag men kritisch onderzoeken of het wel aan Gods doel beantwoord. VERS 8.
Als de kern van het evangelie weg is komt men weer onder Gods oordeel te liggen. Wie het Evangelie relativeert en het gelijkschakelt met menselijke opvattingen miskent het als Woord van de Levende Heer! Zo iemand komt altijd onder Gods oordeel, onder de vloek van God. Paulus zegt het heel duidelijk, “die zij vervloekt”. Dus op het moment van ‘bewuste’ leugen verkondiging en valse leer, is de persoon al vervloekt. Vanaf dat moment dragen dergelijke mensen Gods oordeel als een vloek in het hart. Er is hier geen sprake van dat Paulus meer zegt dan dat hij verantwoorden kan. Hij wil dat de Galaten - lees de gemeente - de ernst van de situatie goed tot zich laten doordringen.
De Kerkgeschiedenis laat zien dat de ‘kerkelijke banvloek’ te pas en te onpas is gebruikt op een volkomen onchristelijke manier. Veel mensen die de kerkelijke gelovigen weer terug wilden roepen tot het Evangelie, tot wedergeboorte, zijn het slachtoffer geworden van zulke praktijken. De banvloek is door de kerkelijke machthebbers gebruikt om rivalen uit de weg te ruimen of monddood te maken.
Dat velen hierdoor de ‘kerkelijke banvloek’ afwijzen is volkomen te begrijpen, maar niet goed te praten. Want die reactie gaat voorbij aan het feit dat Gods Woord de mogelijkheid ervan - gebruik en toepassing - toch wel heel nadrukkelijk stelt. Maar dan moet wel het hart van het Evangelie en het wezen van God op het spel staan. Als dat het geval is mogen we zeggen: ‘wie het Evangelie in Zijn Wezen aantast, hij is vervloekt’. Een ander evangelie, slaat hier op de wet, want; ‘een ieder die het van werken der wet verwachten liggen onder de vloek’. Vgl. GALATEN 3:10.
Het doel van overleveren
Dit kent een duidelijk doel. En het gaat dan niet om mensen naar de hel te wensen, maar om ze via een tuchtmaatregel weer bij God te laten uitkomen. Want het is de taak van de voorganger en of oudsten om zondige gemeenteleden tot de orde te roepen. Wanneer er tegen bepaalde mensen geen actie wordt ondernomen, kunnen er wantoestanden ontstaan die het karakter van de hele gemeente aantasten. Zonde kan dus de hele gemeente raken. Daarom is het nodig dat er corrigerende maatregelen worden genomen om herstel te bewerkstelligen. En die maatregels kunnen voor de betrokken persoon soms ver strekkende gevolgen hebben. Vgl. 1 CORINTHIËRS 11:28-32.
Het Bijbelse ingrijpen is er op gericht om berouw en bekering te bewerken. Dus van nood tot redding. Zo hoopte Paulus dat ook de dwaalleraars het lasteren zouden afleren door de nood waarin ze terecht kwamen. Het is echter nooit Gods bedoeling dat dergelijke mensen door zo'n tucht uitoefening, buiten het bereik van Zijn genade komen.
‘Het overleveren aan de satan moeten we waarschijnlijk niet al te letterlijk opvatten, wat Paulus wil zeggen is dat de persoon uit de gemeente, terug in de wereld moet worden geplaatst, de plaats waar het gezag van satan geldt. De uitgebannene krijgt dan eigenlijk weer de positie van voor zijn bekering, wat betekent dat we met hem ook als zodanig moeten omgaan, dus hem opnieuw gaan bereiken met het evangelie’.
Einde citaat
In het Oude Testament was de Wet een “tuchtmeester tot Christus”, vgl. GALATEN 3:24-25. Het gaat om ‘tot inkeer’ te komen, om Gods genade en verzoening Zijn aanvaarding en herstel weer terug te ontvangen. Door tucht uit te oefenen wordt de gemeente gereinigd van het kwaad waarmee ze is besmet. Als de gemeente nalaat zulke mensen onder de tucht te plaatsen, verliest zij haar karakter en haar identiteit, de gemeente van Jezus Christus te zijn.
Buiten de gemeente is de Satan, tot op zekere hoogte de baas. Vgl. MATTHÉÜS 4:1-11. Maar in de gemeente heeft God het voor het zeggen. Daarom kon Paulus ook namens Gods gezag in de gemeente spreken.
“Wanneer u en ik dus in degeest bij elkaar zijn, en de kracht van onze HeerJezus bij ons is, moet u die persoon aan Satan uitleveren. Dan gaatzijn huidige bestaan verloren, opdat hij zal wordengered op de dag van de Heer” 1 CORINTHIËRS 5:5.
Dit is er op gericht om:
Het uitleveren aan satan heeft steeds dit doel: dat het goede eruit zal voortkomen. Zulke mensen moeten blijkbaar door hun ervaring met satan tot berouw gebracht worden, om via die pijnlijke weg weer in de gemeente te worden opgenomen. Ook hier geeft Paulus een advies wat aansluit bij dit onderwerp.
“De straf die hem door de meerderheid van u is opgelegd, is zwaar genoeg geweest; u kunt hem nu maar beter vergeven en bemoedigen, anders verliest hij nog alle hoop. Daarom roep ik u op hem weer in liefde te aanvaarden. Ik heb u ook geschreven omdat ik te weten wilde komen of u mij werkelijk in alles gehoorzaamt. Als u hem vergeeft, doe ik het ook. En als ik hem iets te vergeven heb, doe ik het omwille van u, ten overstaan van Christus. We moeten er namelijk voor oppassen dat Satan ons niet gebruikt; zijn plannen kennen we maar al te goed” 2 CORINTHIËRS 2:6-11.
De tucht heeft, als het goed is een reinigende functie. De betrokkene heeft iets afgeleerd. Ik denk dat Paulus dit soort van vermaningen ook niet prettig heeft gevonden. Mensen waar je om geeft, confronteer je niet zo gemakkelijk met hun fouten. Maar ook vrienden maken keuzes waarin wij ons niet kunnen vinden. En dan kunnen we niet doen of we het niet weten, dan zullen we hun moeten wijzen op de gevolgen hiervan. Liefde doet bezorgdheid delen met mensen waarvan we houden, ook als dit zeer doet. Zo kan onze liefde voor de ander een deur tot redding zijn.
De term “het overleveren aan de satan” is waarschijnlijk ontleend aan JOB 2:6 “Zie Ik geef hem – Job - aan u - de satan - over, alleen bewaar zijn ziel er doorheen - door het lijden heen -” uit de Septuagint vertaling. In de situatie van Job bracht de tijdelijke overlevering aan de satan een groot lijden met zich mee. Deze beproeving louterde het geloofsleven van Job. Bij het overleveren aan de satan kan hij doen en laten met die persoon wat hij wil, de persoon is in zijn macht. Het resultaat van het overleveren moet zijn “het verderf van zijn vlees”, bij Job was dit een lichamelijk lijden in de vorm van een ziekte.
De verwachting van het overleveren aan de satan is, dat de zondige gelovige langs een weg van lijden tot inkeer komt. En dat hij uiteindelijk toch behouden wordt, zij het door een enorme loutering. Paulus zelf geeft hier getuigenis van, zie 2 CORINTHIËRS 12:7-9.
M.R.v.d.Berg schrijft in zijn studie over de eerste Timótheüs brief:
‘Paulus heeft mensen overgegeven aan de satan met de bedoeling dat ze daardoor het lasteren afleren. Dat lasteren zal wel betrekking hebben op de dwaalleer die deze mensen brachten. Opdat het hun afgeleerd worde, opdat ze tot inzicht komen dat ze daarmee moeten ophouden, heeft Paulus hen aan de satan overgegeven.
Gezien het effect dat Paulus ermee bereiken wil, kan dit niet betekenen dat Paulus hen volledig in de macht van de satan gaf, zodat ze zijn prooi werden. Dan zouden ze immers niet met het lasteren ophouden, maar het juist nog erger maken.
Vermoedelijk moeten we denken aan iets in de trant van wat Paulus zelf ook had. In 2 CORINTHIËRS 12 vertelt hij, dat hij een doorn in zijn vlees had, een engel van de satan, die hem met vuisten sloeg. En ik heb leren inzien, zegt Paulus, dat ik dat nodig heb om klein te blijven voor God. Paulus was in een bepaald opzicht overgegeven aan de satan met de bedoeling dat hij in zijn leven de eer aan God zou geven en niet zichzelf. Denk ook aan het verhaal van Job. Zo geeft Paulus Hymenaeüs en Alexander aan de satan over, zodat die hen in zeker opzicht kan kwellen en met vuisten slaan, met de bedoeling dat ze daardoor tot inkeer komen en gaan inzien dat ze hun dwaalleer laten vallen.
Einde citaat
Is dat misschien de reden waarom sommige christenen last houden van bepaalde probleem situaties, ondanks alle geestelijke hulp en gebed. Hoe meer ik hierover nadenk, des te meer kom ik tot de overtuiging dat we deze gedachte zeer serieus moeten nemen. Het zou een antwoord kunnen zijn op langdurige pastorale hulp waar geen echte of directe doorbraak komt. Misschien gebruikt God het probleem om deze mensen te vormen te tuchtigen om Zijn kind bij Zich te houden. Mijn eigen ervaring bij sommige gevallen dwingen me om er goed over na te denken, en deze gedachte niet zonder meer als onwaar te beschouwen.
Tot slot
Laat het nooit een actie van de enkeling zijn het is een gemeente zaak, en wel om twee belangrijke redenen: