Oorspronkelijk verwijst dit woord naar een slaaf die belast was met de opvoeding en het verzorgen van kinderen uit welgestelde families. Het was zijn taak om de kinderen te wekken ze te onderwijzen of naar een school te brengen en hen ‘s avonds weer naar bed te brengen. Ook was hij verantwoordelijk voor hun gedrag, het leren van goede manieren en hun veiligheid.
In 1 CORINTHIËRS 4:15 zegt Paulus: “want al had gij duizenden opvoeders in Christus”. Hiermee bedoelt hij dat er vele leraren kunnen zijn die de gemeente mogen opvoeden door op het fundament van het Evangelie voort te bouwen. Zie 1 CORINTHIËRS 3:10. Het woord ‘opvoeders’ wijst hier naar het oorspronkelijke gebruik van dit woord. Dat wil zeggen, dat de leiders – Staten vertaling zegt “leermeesters” - in de gemeente verantwoordelijk zijn voor onderwijs, gedrag en veiligheid of bescherming.
Er zijn nog een paar Griekse woorden die hiermee verband houden. Paideutes dat is, leraar of instructeur. Hier ligt meer de nadruk op iemand die praktische leiding geeft en discipline bijbrengt.
Een mooi voorbeeld hiervan vinden we in HEBREEËN 12:9 HB.
“Vroeger, toen we nog kinderen waren, kregen we straf van onze natuurlijke vaders en we hadden respect voor hen. Moeten we ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de opvoeding van onze geestelijke Vader? Dan pas zullen we echt leven”.
De natuurlijke vaders worden hier opvoeders genoemd, en in de context gaat het vooral om het aspect van de tuchtiging, wat respect en correctie bracht bij de kinderen. Als de kinderen dit van hun natuurlijke vaders accepteerden, dan weten ze dat het van des te groter belang is om zich te onderwerpen aan hun geestelijke Vader, en Zijn tuchtiging te aanvaarden. Met als doel: ‘we zullen leven’, wat wijst naar het eeuwige resultaat. Vgl. ROMEINEN 8:13 en HEBREEËN 10:38.
Een andere tekst wat de woorden ‘opvoeden en leermeester’ weergeeft is ROMEINEN 2:20.
“Een opvoeder van onverstandigen en een leermeester van onmondigen, daar gij in de wet de belichaming der kennis en der waarheid bezit”.
De Joden beroemden zich erop dat zij door hun kennis van de wet, zichzelf als leraars van de heidenwereld beschouwden. In zekere zin is dat ook zo, maar zij onderwezen de ander wel, maar zichzelf niet en daardoor misten ze zelf het gestelde doel, namelijk ‘het leven’, zie de VERZEN 21-24.
1 TIMÓTHEÜS 6:1 “die onder een slavenjuk zijn” betekent hier, een gelovige slaaf. Waarom moet een gelovige slaaf - lees werknemer - zijn meester - lees werkgever - gehoorzaam zijn? Omdat een gelovige werknemer een getuige kan zijn in de betekenis van Paideutes. Want wanneer hij ongehoorzaam zou zijn, zal dit tot gevolg hebben dat zijn werkgever de naam van God gaat lasteren. De werknemer die zijn paideutes ‘de onderwijzing’ aanvaard, heeft ook de verantwoordelijkheid om ernaar te leven, zodat zijn leven een ‘onderwijzing’ zal zijn voor zijn omgeving. Vgl. EFEZIËRS 4:20-22.
Dat brengt ons bij het woord Didasko of Didaktikos, wat betekent: onderwijzen door woord of mond, ook wel bekwaam om te onderwijzen.
In letterlijke zin wijst dit woord op datgene wat bij de leraar hoort, daarbij zullen we allereerst moeten denken aan de activiteit van de leraar. Maar het kan ook betrekking hebben op de inhoud van iemands onderwijs, dat wat hij leert!
Welke bediening of gave we hebben, we blijven een leerling die het geleerde mag doorgeven aan anderen, dan pas laten we zien dat we een discipel zijn. Een leraar is iemand die leert, dat is ‘zijn activiteit’ en dat wat hij leert, of doorgeeft, is ‘de inhoud van zijn onderwijs’, dus wat hij leert.
MATTHÉÜS 28:19-20 “en leert hen onderhouden”. Om iets te kunnen onderhouden moet je er zelf eerst alles van weten, denk maar aan je auto daar sleutel je ook niet zomaar aan tenzij je weet wat je doet. Voor het woord ‘onderhouden’ staat er letterlijk dit; ‘lerende hen in acht te nemen”. In acht nemen betekent, ‘iets naar behoren doen of op je hoede zijn voor’.
Het leren onderhouden heeft een vermanende kant van; leer te verstaan, te begrijpen wat er geleerd wordt en om het geleerde praktisch om te zetten in daden, die voortvloeien uit de relatie met Jezus Christus. Met andere woorden, we moeten leren om het geleerde te onderhouden dat is, er goed voor zorgen dat het geleerde zijn doel kan bereiken. Dat is de opdracht die de leraar heeft, dat doel moet hij steeds voor ogen hebben.
Paulus roept Timótheüs op om daar mee bezig te zijn. Zie 1 TIMÓTHEÜS 4:13 “hij moest zich toeleggen op”. De Staten vertaling zegt; “houd aan”, dus ga er mee door, hou er niet mee op! Dat is wat een leraar moet doen, doorgaan met het voorlezen het vermanen en het onderwijs.
Deze drie onderdelen horen bij de activiteit van de leraar. Een leraar mag dus best vermanen het is niet iets wat specifiek bij de herder of pastoraal werker hoort. Een leraar heeft de verantwoordelijkheid om toe te zien dat het geleerde ook gepraktiseerd wordt. Dan pas bereikt hij zijn doel. Om dat doel te bereiken moet of mag hij best vermanend leren, wat in de Bijbel meestal het geval is.