Het woord hupotage, wordt maar één keer in verband met tucht genoemd en wel in 1 TIMÓTHEÜS 3:4.
“een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt”.
In dit vers ligt de nadruk op het feit dat een opziener, ook wel oudste, thuis goede leiding moet geven wat o.a. blijkt hoe hij het Bijbelse gezag over zijn gezin uitoefent. Onderdanigheid is een belangrijk onderdeel in de opvoeding van kinderen, we vinden dit terug in de tien geboden, “eer uw vader en uw moeder” EXODUS 20:12. Dit is een gebod voor de kinderen, maar de ouders hebben de opdracht om hun kinderen daarin voor te gaan in hun relatie naar God toe. Wanneer de kinderen dat niet zien, hoe zullen ze dan op Bijbelse grond hun ouders of opvoeders eren of respecteren?
De vader moet de tucht in alle ‘waardigheid toepassen’. Dit kent twee kanten:
In EFEZIËRS 6:4 wordt gezegd dat de vaders hun kinderen bij het uitoefenen van de tucht niet mogen ‘verbitteren’, letterlijk staat er ‘niet irriteren’. Ik denk dat dit aangeeft dat een vader dan zijn zelfbeheersing verloren heeft en daardoor ook zijn waardigheid. Hij dient zijn kinderen dan niet en bereikt niet het doel wat hij voor ogen heeft.
Bij tucht speelt de ‘onderdanigheid’ of het ‘onderwerpen’ een belangrijke rol, het is een laten zien van respect hebben voor elkaar. In dit verband komen we het woord hupotage nog een paar keer tegen.
Dit betekent niet dat de vrouw in geestelijk opzicht ongelijkwaardig aan de man zou zijn. Zij is volkomen gelijkwaardig aan de man. Vgl. GALATEN 3:26-28. Maar ze is wel met de scheppingsorde door God onder de man gesteld. Dit betekent dat de man zijn vrouw moet beschermen en verantwoordelijkheid zal moeten afleggen aan God hoe hij met haar omgaat. De vrouw is de ‘heerlijkheid van de man’, zie 1 CORINTHIËRS 11:3,7. Een man die zijn vrouw onderdrukt doet daarmee zichzelf tekort, en meestal zijn dergelijke huwelijken dan ook geen afspiegeling van wederzijds respect of onderdanigheid. Dit kan weer teruggevonden worden in hoe de kinderen hun ouders of opvoeders zien. Bij bovengenoemde Bijbelverzen zien we dat het woord ‘onderdanigheid’ meer het accent heeft van ‘zelfverloochening’, een vorm van zich onder iemand willen stellen, het willen gehoorzamen, het willen doen van wat er gevraagd wordt.