En Jezus werd geleid naar de woestijn.
Om daar, in alle rust met God te spreken.
En zo, in dit ultieme samenzijn,
verstreek de tijd … de dagen werden weken!
Maar waar een mens oprecht zoekt naar Gods wil,
met vasten, verootmoediging, gebeden,
daar zit de tegenstander ook niet stil,
om er zijn duist’re plannetjes te smeden.
Na veertig dagen, ’t leek een eeuwigheid,
kwam weer de drang bij Jezus om te eten.
Wat eigenlijk, na zulk een lange tijd,
wel zonder meer, een wonder toch mag heten.
En Satan appelleert aan dit gevoel:
“Ach, ga toch van die stenen broden maken.”
Helaas, zijn woorden misten hier hun doel.
Niet één er van wist onze Heer te raken.
Dus bleef de vijand onvermoeid in touw.
Beloofde Hem ook schatten, koninkrijken,
als Hij hem, Satan slechts aanbidden zou.
Maar Jezus wist ook nu weer van geen wijken.
“Indien Gij zijt Gods Zoon,” ging Satan voort,
“Spring van de tempel, durf het toch te wagen!
Want staat er niet geschreven in Gods Woord,
dat eng’len U op handen zullen dragen?”
Maar Jezus, Hij bezweek niet voor die list.
werd niet in ’t minst er door in ’t nauw gedreven.
Elk argument als ’t ware wéggewist
met deze woorden: “Zie, er staat geschreven …”
En op het laatst liet Satan Hem toen gaan.
Zweeg eindelijk die zoetgevooisde stem.
Want Jezus had de proef glánsrijk doorstaan.
En eng’len kwamen en zij dienden Hem …
© Maria Riksten-Brouwer